Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0909/GB, 13 juni 2016, beroep
Uitspraakdatum:13-06-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 16/909/GB

Betreft: [klager] datum: 13 juni 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.P.G. van der Weide, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 9 maart 2016 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een zogenaamd ‘stapeltraject’ (ZBBI/PP) afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 7 augustus 2012 gedetineerd. Hij verblijft in de penitentiaire inrichting (p.i.) Arnhem.

3. De standpunten
3.1. Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.
Klager is het niet eens met de stelling van de selectiefunctionaris dat bij hem sprake zou zijn van een hoog recidivegevaar en dat er geen mogelijkheden zouden zijn om dat risico te verminderen. Klager is onderzocht in het Pieter Baan Centrum (PBC) en
daar zijn geen stoornissen gevonden. Dat betekent ook dat een behandeling niet nodig is. Het gerechtshof in Arnhem is met dat oordeel van het PBC meegegaan en heeft klager geen behandeling opgelegd. De selectiefunctionaris heeft ook geen rekening
gehouden met klagers (positieve) gedrag in de inrichting. Klager heeft overigens begrepen dat hij, als ontkennende verdachte, automatisch een hoog recidiverisico aangemeten krijgt. Klager merkt op dat hij de recidive verminderende KVV-training met goed
gevolg heeft doorlopen. Hij verblijft in de inrichting in een zogenaamd Plus-Plus regime en werkt voor de inrichting met de technische dienst, waarvoor hij veel vrijheden geniet. Klager is bereid iedere cursus of interventie te volgen, maar mag dit
niet, omdat hij een ontkennende verdachte is. Klager wordt daardoor tegengewerkt bij zijn streven naar een goede terugkeer in de maatschappij.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
In het op 10 november 2015 door de reclassering opgestelde re-integratieplan wordt gesteld dat klager driemaal eerder is veroordeeld voor soortgelijke delicten. Klager ontkent, buiten de het feit van de eerste veroordeling, de overige feiten waarvoor
hij is vervolgd en dus ook het feit waarvoor hij thans is gedetineerd. De reclassering is van mening dat een behandeling de enige mogelijkheid voor een blijvende recidivevermindering is. Uit de (laatste) rapportage van het PBC komen hiervoor geen
mogelijkheden naar voren. Bij klager is sprake van een voortdurend uitblijven van inzicht en/of een wil om te veranderen. Dit wordt als een groot delictrisico gezien.

Op 28 januari 2016 heeft de reclassering geadviseerd ten behoeve van een mogelijk gestapeld traject. Ook dit advies is negatief. Kern van dat advies is dat klager eerder is veroordeeld voor soortgelijke delicten en dat het recidiverisico alleen lijkt
te
kunnen worden verlaagd door een intensief behandeltraject, maar dat daaraan – door de houding van klager – geen vorm is te geven en er dus geen mogelijkheden zijn voor reclasseringsinterventies. Hoewel klager stelt onschuldig te zijn aan de feiten
waarvoor hij is gedetineerd, is er voor de selectiefunctionaris geen aanleiding om aan klagers schuld te twijfelen. Nu door klagers weigerende houding geen behandeling mogelijk is, is er geen aanleiding voor selectie voor een gestapeld traject.

4. De beoordeling
4.1. In zeer beperkte beveiligde inrichtingen of afdelingen kunnen gedetineerden worden geplaatst die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen, aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd, die in geval de
veroordeling onherroepelijk is ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan dan wel in geval de veroordeling nog niet onherroepelijk is een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is
aan
de helft van de opgelegde gevangenisstraf, die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres, die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart
2014,
Stcrt. 2014, nr. 4617).

4.2. Uit het – bij de reactie van de selectiefunctionaris gevoegde afschrift van het –
reclasseringsadvies van 26 januari 2016 komt naar voren dat bij klager van een recidiverisico sprake is, dat alleen door een intensief behandeltraject lijkt te kunnen worden verlaagd. Het verweer van klager, dat van een hoog recidiverisico geen sprake
(meer) is, wordt – bij gebreke aan een nadere feitelijke onderbouwing – gelet op die reclasseringsrapportage verworpen. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan daarom, bij afweging van alle in
aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten , in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 13 juni 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven