Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0822/GA, 10 juni 2016, beroep
Uitspraakdatum:10-06-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/822/GA

betreft: (klager) datum: 10 juni 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N. Hendriksen, namens

(...), verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 2 maart 2016 van de beklagcommissie bij het Justitieel Complex Schiphol te Badhoevedorp,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 mei 2016, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, is namens klager gehoord mr. S.J. van Galen, kantoorgenoot van mr. Hendriksen.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, behoorlijk was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.
De directeur van het Justitieel Complex Schiphol is eerst na de behandeling van het beroep en derhalve te laat ter zitting verschenen en daardoor niet gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel vanwege het herhaaldelijk een opdracht weigeren van het personeel tijdens een calamiteit.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager was bij de beklagzitting wel aanwezig. Hij heeft toen aangevoerd dat hij niet heeft gehoord dat hij terug naar zijn cel moest. Een van de verslagen van 4 januari 2016 vermeldt dat klager weigerde om naar zijn cel te gaan. De verslaglegging is
echter heel summier. Er blijkt niet duidelijk uit hoe een en ander is gegaan en hoe het klager is gevraagd om naar zijn cel te gaan. Er waren meerdere gedetineerden in de keuken. Het is de vraag hoe de opdracht is gegeven, met welk volume en op welke
afstand van klager. De straf is opgelegd alsof klager bewust tegen instructies is ingegaan. Dat bestrijdt klager. Er is ook een formeel punt. In het ene verslag staat dat klager is ingesloten in afwachting van de afhandeling van het verslag en in het
andere verslag staat dat klager niet is ingesloten. Er was veel commotie en er was sprake van een onduidelijke situatie. Er kan niet vastgesteld worden of klager de opdracht heeft gehoord. Primair wordt de beroepscommissie verzocht het beroep gegrond
te
verklaren. Subsidiair wordt verzocht de straf te matigen. De straf is te hoog voor wat er is gebeurd. De personen die bij het incident betrokken waren hebben maar een dag afzondering gekregen. Klager zeven dagen strafcel. Dat is te gortig. Verwezen
wordt naar RSJ 22 december 2014, 14/3696/GA waarin de beroepscommissie een straf van zeven dagen te hoog vond, deze heeft gematigd naar drie dagen en klager een tegemoetkoming heeft toegekend.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 51, eerste lid en onder a, van de Pbw kan de directeur wegens het begaan van feiten als bedoeld in artikel 50, eerste lid (feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde
tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming) een straf opleggen van opsluiting in een strafcel dan wel een andere verblijfsruimte voor ten hoogste twee weken.
In het vijfde lid is bepaald dat geen straf kan worden opgelegd, indien de gedetineerde voor het begaan van een feit als bedoeld in artikel 50, eerste lid, niet verantwoordelijk kan worden gesteld.

De beroepscommissie is van oordeel dat de verslagen van de calamiteit op 4 januari 2016 onvoldoende concreet en op de persoon van klager zijn opgesteld, waardoor niet valt vast te stellen dat klager de opdrachten om naar zijn cel te gaan heeft gehoord
en deze opdrachten bewust niet heeft uitgevoerd. Nu niet aannemelijk is dat klager verwijtbaar heeft gehandeld was er geen grond voor de strafoplegging en moet de beslissing van de directeur bij afweging van alle in aanmerking komende belangen als
onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal gegrond worden verklaard. De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager en bepaalt deze op €70,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van €70,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. A. T. Bol en drs. J. Plaisier, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 10 juni 2016

secretaris voorzitter

Naar boven