Nummer: 16/873/GB
Betreft: [klager] datum: 8 juni 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 11 maart 2016 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot deelname aan een penitentiair programma (p.p.) afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 5 januari 2011 gedetineerd. Hij verblijft in de penitentiaire inrichting Dordrecht.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager heeft van 18 september 2013 tot 6 januari 2014 in een z.b.b.i. verbleven. Omdat in hoger beroep een hogere gevangenisstraf van acht jaar werd opgelegd, is hij teruggeplaatst. Vanaf 2 januari 2015 tot 15 juni 2015 heeft klager voor de tweede keer
in een z.b.b.i. verbleven. Op 9 mei 2015 zou sprake zijn van een nieuw delict, waarvoor de rechtbank klager op 30 september 2015 tot een gevangenisstraf van zes maanden heeft veroordeeld. Klager heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Een vordering
uitstel v.i. is toegewezen tot een periode van acht maanden. Fictieve einddatum is 24 maart 2017. Uit het selectieadvies volgt dat klager zich gedurende zijn detentie naar behoren heeft gedragen. Hem zijn geen disciplinaire straffen of ordemaatregelen
opgelegd en hij verblijft op een zespersoonscel. Uit het trajectplan, dat is goedgekeurd door het MDO op 23 december 2015, volgt dat akkoord wordt gegaan met gecontroleerde vrijheden. Als voorwaarden worden gesteld een meldplicht en een
behandelverplichting bij een fo-rensisch psychiatrische instelling. Tijdens het eerste derde deel van het p.p. zal sprake zijn elektronisch toezicht. De politie heeft positief geadviseerd ter zake van het verlofadres. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft
uiterst negatief geadviseerd. Het OM stelt dat klager veroordeeld is voor moord/doodslag, terwijl hij feitelijk veroordeeld is voor het in vereniging plegen van een poging tot doodslag. Er is dus geen sprake van een voltooid levensdelict. Tevens stelt
het advies dat niet bekend is waar klager zou moeten verblijven en dat daarom de risico’s gedurende de vrijheden niet kunnen worden ingeschat, hoewel sprake is van een bekend en goedgekeurd verlofadres. Vanaf 20 september 2013 heeft klager 48 keer
regimair verlof gehad gedurende eerder verblijf in een p.p.. Het moge zo zijn dat klager zich bij het laatste regimair verlof schuldig zou hebben gemaakt aan een strafbaar feit, maar dit laat onverlet dat hij zich gedurende veelvuldige eerdere
vrijheden
naar behoren heeft gedragen. De beslissing van de selectiefunc-tionaris is voornamelijk gebaseerd op een, ten dele feitelijk onjuist, advies van het OM en is onvoldoende zorgvuldig voorbereid.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
De beslissing is gebaseerd op het feit dat klager nog geen jaar geleden in eerste aanleg is veroordeeld voor een strafbaar feit gepleegd tijdens zijn huidige detentie. Het betrof een geweldsdelict. Klager ondergaat thans ook gevangenisstraf vanwege een
geweldsdelict. De kans op recidive wordt hoog geacht, hoewel de reclassering in het recent uitgebrachte advies in strijd met eerdere adviezen een laag recidiverisico vermeldt.
Klager heeft nog een aanzienlijk strafrestant. Dit vormt, evenals het feit dat hij in eerste aanleg is veroordeeld voor een delict dat hij gepleegd heeft tijdens vrijheden tijdens zijn huidige detentie, een forse contra-indicatie voor het verlenen van
vrijheden. Het verlenen van vrijheden wordt te risicovol geacht.
4. De beoordeling
4.1. In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het penitentiair programma en de gedetineerde moeten voldoen.
4.2. De beroepscommissie stelt vast dat klager eerder in de gelegenheid is gesteld om deel te nemen aan een p.p. en dat hij in september 2015 in eerste aanleg veroordeeld is voor een geweldsdelict dat hij zou hebben gepleegd in mei 2015 terwijl hij
aan een p.p. deelnam. Weliswaar staat in het reclasseringsadvies van 3 maart 2016 op bladzijde 10 onder het kopje ‘inschatting recidiverisico’ ‘laag/
gemiddeld’ vermeld, maar uit de daarna volgende toelichting volgt dat klager ontkent het delict gepleegd te hebben en dat om die reden de reclassering de kans op recidive niet kan inschatten. De reclassering onderkent dat klager eerder in verband met
geweldsdelicten met politie en justitie in aanraking is geweest.
Het OM heeft negatief geadviseerd ter zake van het plaatsen in een p.p. in verband met het plegen van geweldsdelicten tijdens een p.p., het feit dat meermalen voorwaardelijke gevangenisstraffen zijn tenuitvoergelegd omdat klager zich niet kon beheersen
tijdens de proeftijd, en het (zeer) hoge recidiverisico.
4.3. De beroepscommissie is van oordeel dat de onder 4.2 vermelde contra-indicaties voldoende zwaarwegend zijn om het verzoek af te wijzen, nu als gevolg van de verdenking dat klager in mei 2015 gedurende een p.p. een geweldsmisdrijf heeft gepleegd,
waarvoor hij in eerste aanleg inmiddels is veroordeeld, geen vertrouwen in een goede afloop van een nieuw p.p. bestaat. Gelet op het voorgaande kan de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, ondanks de
positieve adviezen van de vrijhedencommissie en de reclassering (die echter opmerkt dat zij het recidiverisico niet heeft kunnen inschatten), bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W. F. Korthals Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 8 juni 2016.
secretaris voorzitter