Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0862/GV en 16/1439/GV, 26 mei 2016, beroep
Uitspraakdatum:26-05-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 16/862/GV en 16/1439/GV

Betreft: [klager] datum: 26 mei 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door mr. S.T. van Berge Henegouwen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 8 maart 2016 genomen beslissing van de selectiefunctionaris (16/862/GV) respectievelijk een op 14 april 2016 genomen beslissing van de selectiefunctionaris (16/1439/GV),

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissingen
Namens de Staatssecretaris is bij beslissing van 8 maart 2016 klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van verlof afgewezen.

Namens de Staatssecretaris is bij beslissing van 14 april 2016 beslist dat klager verlof wordt toegestaan behorend bij ‘Stap 1’ en ‘Stap 2’ van het verlofplan en dat verlof behorend bij ‘Stap 3’ wordt verleend op het moment dat het strafrestant
maximaal
18 maanden bedraagt. Voorts is de beslissing van 8 maart 2016 ingetrokken.

2. De feiten
Klager is sedert 12 augustus 2002 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis van de locatie Esserheem te Veenhuizen. Op 7 december 2015 is klager op grond van artikel 15, vijfde lid, van de Pbw overgebracht naar FPK De Woenselse Poort te Eindhoven om
daar zolang als noodzakelijk is te worden verpleegd.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager is bereid om aan zichzelf te werken ten einde zijn kans op een goede resocialisatie te vergroten. In dat kader heeft hij dan ook zelf verzocht om plaatsing in een kliniek
op grond van artikel 15, vijfde lid, van de Pbw. Hij is inmiddels volop bezig met zijn behandeling die in het teken staat van resocialisatie. Indien aan klager geen vrijheden worden verleend, zal zijn behandeling stagneren. De directeur van de locatie
Esserheem heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verlenen van vrijheden. Ook de psycholoog adviseert positief. Voor zover door de Staatssecretaris en het Openbaar Ministerie is gesteld dat klager eerst in de laatste achttien maanden van zijn
detentie voor verlof in aanmerking komt, voert klager aan dat hierop een uitzondering kan worden gemaakt. Nu genoemde termijn evenzeer gold voor plaatsing van klager in FPK De Woenselse Poort, is zelfs reeds een uitzondering gemaakt.

In reactie op de namens de Staatssecretaris genomen positieve beslissing van 14 april 2016 voert klager – zakelijk weergegeven – aan dat de Staatssecretaris slechts vrijheden heeft verleend voor de eerste twee stappen van het verlofplan, maar niet voor
stap 3 tot en met 6. Dit betekent dat klager nu verder kan met zijn behandeling maar dat hij over een aantal weken, als hij toe is aan stap 3, opnieuw zal worden belemmerd in zijn behandeling. De oplossing zoals deze wordt aangedragen door de
Staatssecretaris is derhalve een oplossing voor een zeer korte termijn.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager komt eerst in aanmerking voor enige vorm van vrijheden bij de grens van een strafrestant van 18 maanden, zoals gehanteerd bij detentiefasering.
Na indiening van het beroep is de Staatssecretaris echter tot de conclusie gekomen dat de vrijheden behorende bij stap 1 en stap 2 wel aan klager kunnen worden verleend. De beslissing van 8 maart 2016 is ingetrokken en op 14 april 2016 is een nieuwe
beslissing genomen. De vrijheden behorende bij stap 3 kunnen pas worden verleend op het moment dat klagers strafrestant 18 maanden bedraagt. Ingestemd is met het verlenen van vrijheden conform stap 1 en stap 2, omdat dit terreinvrijheden betreffen. De
vrijheden behorende bij stap 3 en verder kunnen worden beschouwd als reguliere vrijheden zoals deze bij detentiefasering worden gezien. De plaatsing in het kader van artikel 15, vijfde lid, van de Pbw heeft als doel klager een juiste behandeling te
bieden en niet om aan klager vervroegd vrijheden toe te kennen. Tevens acht de Staatssecretaris niet aannemelijk geworden dat klagers behandeling door de beslissing van de Staatssecretaris vertraging oploopt of niet goed kan worden vormgegeven.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Esserheem heeft aangegeven verbaasd te zijn geweest dat De Woenselse Poort al vrij snel na plaatsing van klager aldaar met een verlofplan kwam, omdat klager nog ongeveer twee jaar detentie heeft te ondergaan. Na overleg met
de verwijzer, de psycholoog van de locatie Norgerhaven en na de motivering van de kliniek adviseert de directeur, ondanks het strafrestant, positief. Indien verloven in de behandeling passen kan dit volgens de directeur een positieve werking hebben op
de behandeling.

Het Openbaar Ministerie (OM) heeft negatief geadviseerd, omdat het nog te vroeg wordt geacht aan klager vrijheden te verlenen. Ook na nadere motivering van de kliniek blijft het OM bij zijn standpunt. In beginsel is het verlenen van vrijheden pas in de
laatste 18 maanden van de detentie mogelijk. Aangezien klager is veroordeeld voor bijzonder ernstige feiten acht het OM het lastig uit te leggen aan de slachtoffers, en daarmee aan de maatschappij, indien klager een gunstiger verlofregeling zou krijgen
dan andere gedetineerden.

4. Beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 15 jaar en 11 maanden met aftrek, wegens het opzettelijk handelen in strijd met de artikelen 287, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht. Aansluitend zal een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12
maanden ten uitvoer worden gelegd en respectievelijk 108, 34 en 10 dagen vervangende hechtenis op grond van de wet Terwee. De einddatum van klagers detentie is thans gesteld op 5 januari 2018.

16/862/GV
Nu bij beslissing van 14 april 2016 aan klager alsnog verlof is verleend en de beslissing van 8 maart 2016 is ingetrokken, is het belang aan klagers beroep komen te ontvallen. Om deze reden dient klager niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn
beroep.

16/1439/GV
Klager is op grond van artikel 15, vijfde lid, van de Pbw overgebracht naar FPK De Woenselse Poort. Klager heeft verzocht om verlof in het kader van zijn behandeling die in het teken staat van resocialisatie. Klager heeft niet gespecifieerd om welke
vorm van verlof als vermeld in de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting hij verzoekt.

Gelet op de omstandigheid dat de einddatum van klagers detentie thans is gesteld op 5 januari 2018 en derhalve sprake is van een fors strafrestant, acht de beroepscommissie de beslissing van de Staatssecretaris om klager vooralsnog enkel verlof als
vermeld in stap 1 en stap 2 van het zogenoemde Begeleid stappenplan toe te staan, niet onredelijk of onbillijk. Hierbij is tevens in aanmerking genomen dat naar het oordeel van de beroepscommissie niet gebleken is dat klagers behandeling zal stagneren
indien hem thans geen vrijheden als genoemd in stap 3 en verder van het Begeleid stappenplan worden verleend.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep met kenmerk 16/862/GV.
De beroepscommissie verklaart het beroep met kenmerk 16/1439/GV ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaand uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 26 mei 2016

secretaris voorzitter

Naar boven