Nummer: 00/1362/GB
Betreft: [klager] datum: 18 september 2000
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 11 juli 2000 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift en aanvullingen hieropingekomen op 15 augustus 2000, ingediend door mr. A.B.G.T. von Bóné, en op 16 en 25 augustus 2000 met bijlagen van
[...], geboren op [1967], verder te noemen klager,
gericht tegen een beslissing van de selectiefunctionaris genomen op 6 juli 2000,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het namens klager ingediende verzoek van 3 juli 2000 tot deelname aan een penitentiair programma (p.p.), zoals dit is verwoord in het selectievoorstel van de penitentiaire inrichtingen „Oosterhoek“ teZeeland, afgewezen.
2. De feiten
2.1. Klager is sedert 7 april 1998 gedetineerd. Op 21 april 2000 is hij vanuit de penitentiaire vormingsinrichting te Doetinchem, een half open inrichting, overgeplaatst naar de penitentiaire open inrichting (p.o.i.) „De Marstal“ teZeeland.
2.2. Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek. De tenuitvoerlegging van deze straf is aangevangen op 28 september 1999. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van drie maanden te ondergaan. De wettelijkvroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 27 februari 2001.
3. De standpunten
3.1. Klager is van mening dat het namens hem ingediende verzoek tot deelname aan een p.p. ten onrechte is afgewezen. Dit is door en namens hem als volgt toegelicht.
De reclassering heeft onjuiste informatie naar de selectiefunctionaris gestuurd. Klager voegt een kopie van een brief van de politie Rotterdam-Rijnmond bij waaruit dit blijkt. De reclassering heeft zelf nog een fax naar deselectiefunctionaris gestuurd ter verduidelijking van hun advies. De directie van de p.o.i. staat niet negatief tegenover deelname van klager aan een p.p., maar ondersteunt dit juist. Dit blijkt uit het selectievoorstel van deinrichting. Voorts betreft een onderdeel van de afwijzing van de selectiefunctionaris dat er een aanwijzing zou zijn dat klager zijn zus zou hebben bedreigd. Klager onkent dit. Hij heeft geen contact met zijn zus en hij heeft geenreden om haar te bedreigen. Zou al van een bedreiging sprake zijn geweest, dan heeft dit niet geresulteerd in een aangifte. De politie heeft verder ook geen actie ondernomen. Er is de afgelopen vijf maanden geen meldingbinnengekomen, of is op andere wijze bekend geworden, dat klager zich zou misdragen jegens zijn zus of anderen. Het was zorgvuldiger geweest als de reclassering het vorenstaande in haar rapportage had meegewogen en tot eenherziening van haar standpunt zou zijn gekomen.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Voor de redenen wordt verwezen naar de afwijzende beslissing. Daarin geeft de selectiefunctionaris aan dat de reclassering opnieuw een negatief advies heeft uitgebracht op grond van bedreiging van het slachtoffer. Deze informatiewordt bevestigd door de politie te Rotterdam. Afgezien van het gegeven dat de door klager beoogde werkgever niet is gecontroleerd, is deze niet door het ministerie van justitie als zodanig erkend. Onderzoek naar de mogelijkhedenvoor toepassing van elektronisch toezicht dient vooraf te geschieden en niet nadat er eventueel toestemming voor deelname aan een p.p. wordt gegeven. Volgens de selectiefunctionaris heeft de directie van de p.o.i. „De Marstal“negatief geadviseerd en blijkt dit uit de rapportage waarin staat dat klager ‘gezien zijn houding en gedrag naar het personeel geen prettige kandidaat is gebleken’. Uit het advies/selectieformulier van de inrichting blijkt datklager na detentie weer kan werken bij een bedrijf dat is opgeheven. Daarnaast geeft klager daarin aan vanaf september 2000 met hulp van de reclassering in het p.p. te willen zoeken naar een gerichte cursus. Het verzoek om deelnameaan een p.p. wordt echter veel eerder gedaan. Dit maakt de plannen van klager niet erg geloofwaardig. In de beslissing van 13 april 2000, waarin klager is geselecteerd voor de p.o.i., staat vermeld dat de beslissing van deselectiefunctionaris tot deelname aan een p.p., op voordracht van de directeur van de p.o.i., op een later tijdstip zal worden genomen. Klagers verblijf in de p.o.i. kan maximaal zes maanden duren.
4. De beoordeling
4.1. Regels voor deelname aan een p.p. zijn te vinden in artikel 4 van de PBW en de artikelen 5 tot en met 10 van de Penitentiaire Maatregel (PM).
Artikel 5, derde lid, PM bepaalt dat van een p.p. een schriftelijke omschrijving wordt gemaakt. Deze omvat in ieder geval een beschrijving van de activiteiten, een regeling van de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van hetprogramma, de begeleiding van en de toezicht op de deelnemer aan het p.p., de melding van bijzondere voorvallen en de wijze en frequentie van rapporteren over de deelnemer aan het p.p..
Artikel 7, vierde lid, PM bepaalt dat de selectiefunctionaris zijn beslissing over deelname aan een p.p. slechts neemt, indien de gedetineerde zich bereid heeft verklaard tot deelname aan het programma en de daaraan verbondenvoorwaarden.
4.2. In de Regeling erkenning penitentiaire programma’s d.d. 23 december 1998, nr. 735544/98/DJI, zijn nadere eisen gesteld over de procedure tot erkenning van een p.p. en over de kwaliteitseisen waaraan een p.p. moet voldoen. Uitartikel 6 van die Regeling blijkt dat indien het programma uitsluitend uit arbeid bestaat, het gehele p.p. elektronisch toezicht (e.t.) omvat.
4.3. Uit de adviesrapportage van 9 maart 2000 en de aanvullende rapportages van 30 maart en 22 juni 2000 van de reclassering komt onder meer het volgende naar voren.
De toekomstige werkgever van klager zal in een later stadium bezocht moeten worden door een medewerker e.t. om nadere uitleg te geven over de voorwaarden. Voorts zal een nader onderzoek moeten worden verricht om te bepalen of dewerkgever aan de criteria voldoet. Tot 30 maart 2000 was nog geen schriftelijke bevestiging van de eventuele werkgever ontvangen omtrent de afloop van klagers sollicitatie. Aan de technische voorwaarden voor e.t. wordt voldaan. Dealgemene voorwaarden van e.t. heeft klager nog niet ondertekend omdat in een later stadium eerst nog een uitgebreid onderzoek plaats zal moeten vinden. Hierna kan een dag/weekprogramma worden bepaald.
4.4. De beroepscommissie is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat het p.p. zoals dat aan de selectiefunctionaris is voorgesteld niet voldoet aan de voorwaarden voor een p.p. beschreven in de PM en genoemd in onderdeel 4.1.Reeds om deze reden is de afwijzing door de selectiefunctionaris van het namens klager ingediende verzoek tot deelname aan een p.p. niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenminals onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
Gelet hierop komt de beroepscommissie niet meer toe aan de beoordeling van de geschiktheid van klager voor deelname aan een p.p..
Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 18 september 2000
secretaris voorzitter