nummer: 15/4435/GA en 16/254/GA en 16/255/GA
betreft: [klager] datum: 12 mei 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door mr. C.T.W. van Dijk, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen de uitspraken van 21 december 2015 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Zwolle
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 22 april 2016, gehouden in de p.i. lelystad, is klagers raadsman, mr. B.J. Polman, gehoord. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. De directeur van
de p.i. Zwolle heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen. Naar aanleiding van de schriftelijke reactie van de directeur van 18 april 2016 is klager in de gelegenheid gesteld nog nader schriftelijk te reageren.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraken van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. schending van het discriminatieverbod ten nadele van klager door medegedetineerden te bevoordelen (Z1-2015-771 en Z1-2015-772);
b. het openen van geprivilegieerde post buiten aanwezigheid van klager (Z1-2015-669).
De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in onderdeel a van zijn beklag en beklag onderdeel b ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager meent dat sprake is van discriminatie op de EZV-afdeling doordat bepaalde gedetineerden meer kunnen koken, tv-kijken en recreëren.
Andere gedetineerden mochten vaker hun cel verlaten dan klager. De directeur is niet bevoegd geprivilegieerde post buiten aanwezigheid van klager te openen.
De Pbw kent een individueel beklagrecht, maar hier kan van worden afgeweken wanneer de werkwijze van de penitentiaire inrichting in strijd is met hogere wet- of regelgeving en klager hierdoor individueel wordt geschaad. Klager wordt ten onrechte
achtergesteld ten opzichte van medegedetineerden. Hij wordt zonder geldige reden eerder ingesloten dan zijn medegedetineerden. De gedetineerde op cel B1-36 wordt stelselmatig voorgetrokken. Dit is discriminatie op grond van artikel 14 EVRM, omdat
onderscheid wordt gemaakt in ‘status’ tussen gedetineerden. Klager wordt gediscrimineerd zonder legitieme reden. De discriminatie kan gemakkelijk worden aangetoond door middel van camerabeelden. Er is geen reden te twijfelen aan de juistheid van
klagers
klacht. Bovendien wordt deze door de directeur niet ontkracht. Enig tegenbewijs ontbreekt. Klager noemt gedetineerden en tijdstippen. De directeur had aan de hand van de camerabeelden dit makkelijk kunnen onderzoeken. Klager meent dat het beroep
gegrond
is. Subsidiair verzoekt klager om aanhouding van de behandeling van het beroep teneinde de camerabeelden te kunnen bekijken.
Post van de beklagcommissie of RSJ worden altijd verzegeld door middel van een stevige plakstrip verstuurd. Opening door onbevoegde personen wordt hiermee voorkomen. De brief van klager was niet dicht, maar vastgeplakt met een plakbandje. Bovendien was
de omslag verkreukeld, evenals het plastic venster aan de voorkant. Dit is voldoende aanleiding om te veronderstellen dat de post door een onbevoegd persoon in de inrichting is opengemaakt. De directeur heeft geen enkele verklaring verstrekt voor de
wijze waarop de post aan hem is uitgereikt. Geprivilegieerde post moet in aanwezigheid van klager geopend en onderzocht worden. Dit is niet gebeurd.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De directeur verwijst naar zijn aan de beklagcommissie ingediende verweerschrift. De beroepscommissie heeft eerder uitspraak gedaan over klager ten
aanzien van discriminatie, RSJ 18 januari 2016, 15/3253/GA.
3. De beoordeling
a.
De beroepscommissie begrijpt de klacht van klager aldus dat op de EZV-afdeling sprake zou zijn van discriminatie doordat andere gedetineerden zonder enige grond stelselmatig worden voorgetrokken ten aanzien van uitsluittijden, recreatie, koken en
tv-kijken.
Op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw kan een gedetineerde beklag doen over een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing. Uitgangspunt voor het beklagrecht vormt de individueel jegens een gedetineerde genomen beslissing.
De wetgever heeft hiermee feitelijk handelen dat niet kan worden gezien als (uitvoering van) een door of namens de directeur genomen beslissing willen uitsluiten van het beklagrecht. Slechts tegen de uitkomst van besluitvorming door de ter zake
bevoegde
functionaris is beklag mogelijk en niet tegen elke handeling die in een penitentiaire setting wordt verricht. Voorts is geen beklag mogelijk tegen algemeen geldende regelingen. Wel kan een lagere regeling worden getoetst aan een regeling van hogere
orde
(zie hiervoor de memorie van toelichting bij de Pbw: Tweede Kamer 1994-1995, 24263, nr 3, p. 73 e.v.).
Naar het oordeel van de beroepscommissie is in onderhavige klacht geen sprake van een beslissing van de directeur waartegen beklag mogelijk is. Evenmin is aannemelijk geworden dat het vermeende discriminatoir handelen van het personeel in de door
klager
genoemde voorbeelden voortvloeit uit een algemeen in de inrichting geldende regel of beleid. Klager stelt dat onderscheid wordt gemaakt op ‘status’ zonder verder toe te lichten welke ‘status’ wordt bedoeld. Mitsdien kan klager niet in zijn beklag
worden
ontvangen. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
B.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. R.K. Boelens en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Kokee, secretaris, op 12 mei 2016
secretaris voorzitter