Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0711/GA, 12 mei 2016, beroep
Uitspraakdatum:12-05-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/711/GA

betreft: [...] datum: 12 mei 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de locatie Zuid te Arnhem,

gericht tegen een uitspraak van 26 februari 2016 van de beklagcommissie bij de locatie Zuid,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van de locatie Zuid in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk toe te lichten en klager om schriftelijk te reageren op het beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie, voor zover daartegen beroep is ingesteld
Het beklag betreft de omstandigheid dat klager werd gevisiteerd na een ambtelijk bezoek en dat een personeelslid daarbij klagers jas heeft beschadigd.

De beklagcommissie heeft het beklag deels gegrond verklaard en klager een tegemoetkoming van € 15,= toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De beklagcommissie heeft ten onrechte geoordeeld dat aannemelijk is geworden dat inrichtingspersoneel klagers jas heeft beschadigd. Daarvan zou
direct melding zijn gedaan door het personeel. Zowel bij fouillering als bij visitatie doet een gedetineerde zelf zijn kleding uit. Dat klager herhaaldelijk stelt dat zijn jas door toedoen van het personeel is beschadigd, maakt dit nog niet
aannemelijk.

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
De maandcommissaris heeft volgens de beklagcommissie vastgesteld dat de rits van klagers jas kapot is. Klager stelt dat een van de badmeesters die rits kapot heeft gemaakt.

Als uitgangspunt geldt dat klager verantwoordelijk is voor de voorwerpen die hij onder zich heeft; klager draagt het risico in geval van schade. Dit risico komt echter onder meer voor rekening van de directeur indien aannemelijk is dat door deze of
onder diens verantwoordelijkheid onzorgvuldig met een voorwerp is omgegaan.
Klager heeft alleen gesteld dat een van de badmeesters zijn jas kapot heeft gemaakt. Hij heeft niet uitgelegd hoe dat is gegaan. Die uitleg is wel nodig, omdat de directeur stelt dat bij fouillering en visitatie de gedetineerde altijd zelf zijn kleding
moet uitdoen. De vraag hoe onder die omstandigheden een badmeester de rits van de jas kapot heeft kunnen maken, is onbeantwoord gebleven. Het is daarom niet aannemelijk geworden dat een van de badmeesters de rits kapot heeft gemaakt. De
beroepscommissie
zal het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. A. van Holten en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
P. de Vries, secretaris, op 12 mei 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven