Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0277/GA en 16/0464/GA, 12 mei 2016, beroep
Uitspraakdatum:12-05-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/277/GA en 16/464/GA

betreft: [klager] datum: 12 mei 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P.M. Iwema, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen de uitspraken van 9 november 2015 en 4 februari 2016 van de beklagcommissie bij de locatie Zoetermeer,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 31 maart 2016, gehouden in de locatie De Schie, zijn gehoord klagers raadsman mr. P.M. Iwema en dhr. [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de locatie Zoetermeer. Als toehoorder was aanwezig mw. [...],
stagiaire bij voornoemde locatie.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraken van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
16/464/GA
a. het niet voeren van mentorgesprekken met klager gedurende een periode van drie maanden en de weigering om aan klager een afschrift te verstrekken van zijn D&R plan;
b. het niet binnen zes weken bespreken in het MDO na klagers terugplaatsing naar het basisprogramma;
16/277/GA
c. het negeren van een uitspraak van de schorsingsvoorzitter van de beroepscommissie;
d. de weigering om aan klager verlof te verlenen;
e. de terugplaatsing van klager naar het basisprogramma op 15 oktober 2015.

De beklagcommissie heeft het beklag ten aanzien van onderdeel a., b. en d. ongegrond verklaard, heeft het beklag ten aanzien van onderdeel c. gegrond verklaard en aan klager een tegemoetkoming van € 10,= toegekend, op de gronden als in de aangehechte
uitspraken weergegeven. De beklagcommissie heeft op het beklag ten aanzien van onderdeel e. niet beslist.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Ten aanzien van onderdeel a: klager heeft op 9 november 2015 inzage verkregen in zijn D&R plan. Een afschrift daarvan werd hem in eerste instantie
geweigerd, maar is hem inmiddels verstrekt. Veel zaken vereisten klagers standpunt, maar hij heeft gedurende een periode van drie maanden geen mentorgesprekken gehad en heeft zijn standpunten derhalve niet kenbaar kunnen maken. Hierdoor is klagers
recht
op hoor en wederhoor geschonden. Nadrukkelijk wordt betwist dat gesprekken met een schaduwmentor of een casemanager hebben plaatsgevonden en dat klager is begeleid met betrekking tot het drugsgebruik. In tegenstelling tot hetgeen door de
beklagcommissie
is overwogen is de klacht niet beperkt tot het niet voeren van mentorgesprekken.

Ten aanzien van onderdeel b: klager is op 30 september 2015 gedegradeerd. Als de termijn van zes weken in acht wordt genomen, had er op 11 november 2015 een MDO moeten plaatsvinden, waarbij een beslissing tot promoveren naar of handhaving in het
basisprogramma genomen had kunnen worden. Dat is niet gebeurd. Volgens het afdelingshoofd kon klager niet op 11 november 2015 promoveren en zou klager een week later tijdens het MDO besproken worden. Klager betwist dat hij op 28 oktober 2015 in het MDO
is besproken, aangezien hem is verteld dat hij niet op de lijst stond.

Ten aanzien van onderdeel c: de uitspraak van de beroepscommissie is genegeerd door de directeur. Door de inrichting is willens en wetens niet gereageerd op iets wat door een rechtelijke instantie is toegekend. De toegekende compensatie is te laag.
Klager is in een toestand van rechteloosheid gebracht. Op 15 oktober 2015 heeft de advocaat een e-mail van de directeur ontvangen waarin stond dat de beslissing op het schorsingsverzoek aandachtig was doorgenomen en dat een nieuwe beslissing was
genomen, welke wel was gemotiveerd. Daarin stond echter dat klager in het basisprogramma zou blijven, terwijl hij op dat moment in het plusprogramma zou moeten zitten.

Ten aanzien van onderdeel d: het verlof van 3 oktober 2015 is geweigerd op grond van niet correcte opgaves van positieve urinecontroles. De weigering is disproportioneel nu klager op grond van dezelfde urinecontroles is gedegradeerd. Uit het
toegezonden
D&R plan blijkt niets van een waarschuwing of van een bespreking met klager over de gevolgen van het voortzetten van incidenteel softdrugsgebruik. De weigering van het verlof is niet correct en niet tijdig aan klager medegedeeld. Er is geen afschrift
van de beslissing tot het weigeren van verlof. Klager heeft mondeling van een bewaarder gehoord dat hij niet weg mocht.

Ten aanzien van onderdeel e: klager is op 15 oktober 2015 wederom gedegradeerd. De urinecontrole van 3 februari 2015 is ongegrond verklaard, maar deze is toch meegenomen in de beslissing tot degradatie. Er is geen sprake van vier positieve
urinecontroles, maar van drie. De degradatiebeslissing is pas op 16 oktober 2015 om 13.45 uur uitgereikt. Dit is in strijd met artikel 58, eerste lid, van de Pbw. Na de schorsingsuitspraak van de beroepscommissie van 9 oktober 2015 heeft klager nooit
een beschikking ontvangen omtrent het promoveren naar het plusprogramma.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Ten aanzien van onderdeel a: klagers mentor was een tijd ziek. Er hebben wel gesprekken plaatsgevonden tussen klager en andere medewerkers. Als een
mentor ziek is, neemt volgens de procedure een schaduwmentor de taken over. De directeur gaat er vanuit dat dat in het onderhavige geval ook is gebeurd. Niet is gesteld dat er iets op klagers gedrag was aan te merken, het ging alleen om klagers
drugsgebruik. Eigenlijk had klager de gesprekken en begeleiding niet echt nodig. Klager kon een uitdraai van het D&R plan aanvragen bij de back office. Daarbij diende klager aan te geven welke delen er uitgedraaid moesten worden, want het D&R plan
betreft een heel pakket aan papieren. Uiteindelijk heeft klager een uitdraai ontvangen.
Ten aanzien van onderdeel b: klager is besproken in het MDO van 28 oktober 2015.
Ten aanzien van onderdeel c: de directeur heeft erkend dat het schorsingsverzoek van klager was toegekend en dat hij derhalve in het plusprogramma hoorde. Er was sprake van een misverstand en dat betreurt de directeur. De fout kan niet teruggedraaid
worden, het enige wat dan overblijft is compensatie.
Ten aanzien van onderdeel d: de beslissing tot afwijzing van het verlof wordt altijd op schrift gesteld. Dat is nu ook gebeurd. Eind september is over klagers verlof gesproken. Dit blijkt uit de notitie van het D&R verslag.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a. overweegt de beroepscommissie als volgt.
De beroepscommissie stelt vast dat klager gedurende een bepaalde periode geen mentorgesprekken heeft gevoerd wegens ziekte van zijn mentor. Ter zitting heeft de directeur aangevoerd dat in een dergelijke situatie een schaduwmentor de taken overneemt en
dat hij er vanuit gaat dat daarvan in onderhavig geval ook sprake is geweest. Dit wordt door klager nadrukkelijk betwist. De beroepscommissie overweegt dat op de directeur een inspanningsverplichting rust om er voor te zorgen dat klager begeleid wordt
door en in de gelegenheid wordt gesteld om gesprekken te voeren met een (waarnemende) mentor. Uit de onderliggende stukken en het verhandelde ter zitting is onvoldoende gebleken van gestructureerde vormen van waarneming gedurende de afwezigheid van
klagers mentor. Hieraan doet niet af dat tussendoor met klager is gesproken door inrichtingsmedewerkers. Dat de directeur niet aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan moet in het geval van klager als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De
beroepscommissie zal het beroep derhalve gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Zij acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

Voor zover het beroep tevens is gericht tegen het niet verkrijgen van een afschrift van het D&R plan, zal de beroepscommissie dit onderdeel van het beklag alsnog ongegrond verklaren, nu vast staat dat inmiddels een afschrift aan klager is verstrekt.

Ten aanzien van onderdeel b. overweegt de beroepscommissie als volgt.
De beroepscommissie stelt het volgende vast. Op 30 september 2015 is klager teruggeplaatst naar het basisprogramma. Tegen deze degradatiebeslissing heeft klager een schorsingsverzoek ingediend bij de beroepscommissie. Bij uitspraak van 9 oktober 2015
heeft de schorsingsvoorzitter dit verzoek toegewezen (RSJ 9 oktober 2015, 15/3308/SGA). Klager is daarop ten onrechte niet in het plusprogramma geplaatst, maar is in het basisprogramma gebleven. Op 15 oktober 2015 heeft de directeur een nieuwe
beslissing genomen, inhoudende de terugplaatsing naar - of in dit geval de handhaving in - het basisprogramma.
De directeur stelt dat klager op 28 oktober 2015 is besproken in het MDO, hetgeen door klager nadrukkelijk wordt betwist. Uit de onderliggende stukken, waaronder latere MDO-rapportages, maakt de beroepscommissie op dat klager in het MDO van 28 oktober
2015 is besproken en dat op grond daarvan een advies is uitgebracht om klager te handhaven in het basisprogramma. Voorts blijkt dat klager op 18 november 2015 weer in het MDO is besproken en dat toen een advies is uitgebracht om klager te promoveren
naar het plusprogramma. Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat klager na zijn degradatie op 15 oktober 2015 tijdig is gesproken in het MDO. Zij zal het beroep derhalve ongegrond verklaren.

Ten aanzien van onderdeel c. overweegt de beroepscommissie als volgt.
De beroepscommissie kan zich verenigen met de toegekende tegemoetkoming. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van onderdeel d. overweegt de beroepscommissie als volgt.
Op grond van het bepaalde in artikel 58, eerste lid, van de Pbw jo. artikel 57, eerste lid, sub d, van de Pbw dient van een beslissing tot beperking of intrekking van verlof een schriftelijke mededeling (onverwijld) aan klager te worden uitgereikt. Ter
zitting heeft de directeur aangevoerd dat een beslissing tot afwijzing van verlof altijd op schrift wordt gesteld en dat dit ook in het onderhavige geval is gebeurd. Klager stelt dat hij geen afschrift van de afwijzende beslissing heeft ontvangen. Nu
de
onderliggende stukken geen schriftelijke mededeling omtrent de beslissing tot afwijzing van het verlof bevatten en derhalve niet is gebleken of en wanneer de schriftelijke mededeling aan klager is uitgereikt, kan de uitspraak van de beklagcommissie
niet
in stand blijven en dient het beklag alsnog gegrond te worden verklaard. De beroepscommissie ziet geen aanleiding voor toekenning van een tegemoetkoming.

Ten aanzien van onderdeel e. overweegt de beroepscommissie als volgt.
De beklagcommissie heeft geen oordeel gegeven over de terugplaatsing van klager naar het basisprogramma bij beslissing van 15 oktober 2015. De beroepscommissie zal om proceseconomische redenen deze klacht in eerste en enige aanleg afdoen.

Onder verwijzing naar eerdere jurisprudentie van de beroepscommissie van onder meer RSJ 16 maart 2015, 14/3222/GA, dient de directeur voorafgaande aan een beslissing over degradatie een belangenafweging te maken. Bij die belangenafweging dient de
directeur het ‘oranje gedrag’ dan wel het ‘rode gedrag’ van de gedetineerde af te zetten tegen het structurele gedrag, waaronder al het ‘groene gedrag’, van de gedetineerde. Uit die belangenafweging dient duidelijk te blijken waarom het ‘oranje gedrag’
dan wel het ‘rode gedrag’ van de gedetineerde, bezien in het licht van het uitgangspunt van het Dagprogramma, Beveiliging en Toezicht op maat (DBT) dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun re-integratie, dient te leiden tot
degradatie. Die belangenafweging dient, vanwege de ingrijpende gevolgen van die beslissing voor de gedetineerde, maar ook vanwege de toetsbaarheid van die beslissing achteraf door de beklag- en beroepscommissie, inzichtelijk te zijn en schriftelijk te
worden vastgelegd.

Uit het voorliggende degradatiebesluit van 15 oktober 2015 komt naar voren dat de directeur heeft besloten tot terugplaatsing van klager naar het basisregime, omdat, ondanks dat de rapportages over hem veelal positief zijn, sprake is van herhaald en
structureel middelengebruik. De beroepscommissie overweegt dat, hoewel de directeur geen duidelijke keuze heeft gemaakt tussen ‘oranje’ en ‘rood’ gedrag, voldoende is gebleken dat voorafgaande aan de degradatiebeslissing een belangenafweging is
gemaakt.
De beroepscommissie is van oordeel van de bestreden beslissing voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. Het beklag zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Voor zover het beroep is gericht tegen het niet onverwijld uitreiken van de degradatiebeslissing aan klager gaat de beroepscommissie hieraan voorbij, nu conform artikel 58, eerste lid, van de Pbw jo. artikel 57, eerste lid, van de Pbw de
degradatiebeslissing geen beslissing is waarvan onverwijld een schriftelijke mededeling dient te worden uitgereikt.

Voor zover het beroep is gericht tegen het niet ontvangen van een beslissing tot promotie naar het plusprogramma, volstaat de beroepscommissie met verwijzing naar hetgeen is overwogen onder onderdeel c.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel a. gegrond voor wat betreft het niet voeren van mentorgesprekken, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan
klager geen tegemoetkoming wordt toegekend. Zij verklaart het beklag voor het overige ongegrond.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel c. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie voor zover daartegen beroep is ingesteld.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel d. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager geen tegemoetkoming wordt toegekend.
De beroepscommissie verklaart het beklag ten aanzien van onderdeel e. ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. J.G.A. van den Brand en drs. F.M.J. Bruggeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 12 mei 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven