Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3821/GA, 11 mei 2016, beroep
Uitspraakdatum:11-05-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3821/GA

betreft: [klager] datum: 11 mei 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.W.E. Luiten, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 16 november 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 april 2016, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klagers raadsman mr. J.W.E. Luiten, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Vught.

Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze is opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het niet (tijdig) behandelen van een verzoek tot detentiefasering [overplaatsing naar een zeer beperkt beveiligde inrichting], omdat het verzoek door toedoen van de inrichting zoek is geraakt.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager, die zich in vrijheid bevindt, heeft tegenover zijn raadsman verklaard dat hij niet ter zitting van de beroepscommissie zal verschijnen. Primair wordt volhard in hetgeen in het beroepschrift naar voren is gebracht. Klager heeft indertijd een
verzoek om detentiefasering opgesteld, gedateerd, daarvan een kopie voor zichzelf gemaakt en dat verzoek vervolgens ingeleverd bij zijn casemanager. Klager kan zich niet verenigen met het oordeel van de beklagcommissie dat er geen verzoek zou zijn
geweest. Klagers lezing is, ook gelet op het feit dat de inrichting geen kopieën of ontvangstbevestigingen kan verstrekken, aannemelijker dan die van de directeur. Indien de inrichting geen administratie kan of wil bijhouden, mag dat niet ten nadele
van
klager werken. Klager wenst daarbij nog op te merken dat de inrichting al bij binnenkomst de detentiefasering van klager in gang had kunnen, en in klagers ogen: moeten, zetten. Klager verzoekt de beroepscommissie hem een tegemoetkoming toe te willen
kennen voor de tijd die hij te lang in een gesloten regime heeft moeten verblijven.

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De procedure voor klagers detentiefasering is vanaf 22 september 2015 in gang gezet. In eerste instantie heeft klager gevraagd in een begeleid wonen-traject te worden geplaatst. Pas later is de vraag gekomen om te worden geplaatst in een zeer beperkt
beveiligde inrichting. De directeur heeft geen verklaring voor het feit waarom uiteindelijk in het geheel geen fasering heeft plaatsgevonden. De directeur vraag zich af of klager feitelijk nadeel heeft ondervonden

3. De beoordeling
Uit de inlichtingen van de directeur, zoals gegeven tegenover de beklagrechter, komt naar voren dat in de inrichting geen registratie plaatsvindt met betrekking tot de ontvangst van (onder meer) verzoeken als het onderhavige. Gelet daarop kan niet
worden gesteld dat het verzoek niet door klager zou zijn ingediend. Nu klager een afschrift van dat verzoek, voorzien van een datum die overeenkomt met de datum die hij heeft genoemd bij de beklagrechter, heeft overgelegd, acht de beroepscommissie
voldoende aannemelijk dat klager op die bewuste datum een verzoek tot detentiefasering heeft ingediend en dat de inrichting dat verzoek niet tijdig heeft behandeld.
De uitspraak van de beklagrechter kan daarom niet in stand blijven en het beklag dient alsnog gegrond te worden verklaard.

De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming. Zij zal de hoogte daarvan vaststellen op € 25,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 25,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. J.I.M.W. Bartelds en mr A. van Waarden, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 11 mei 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven