Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3779/GA, 11 mei 2016, beroep
Uitspraakdatum:11-05-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3779/GA

betreft: [klager] datum: 11 mei 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,,

gericht tegen een uitspraak van 25 oktober 2015 van de beklagrechter bij de p.i. Vught, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 april 2016, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. S. van Hees, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Vught.
Hoewel in klagers vervoer naar de zitting was voorzien, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Namens klager en door de directeur is desgevraagd verklaard dat geen bezwaar wordt gemaakt tegen de omstandigheid dat de voorzitter die op het in deze zaak ingediende schorsingsverzoek heeft beslist, deel uitmaakt van de behandelende beroepscommissie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft – voor zover hier aan de orde – een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, wegens het uiten van dreigementen naar het personeel waardoor een onwerkbare situatie is ontstaan. In het gesprek met de directeur is
klager niet in staat naar zijn eigen aandeel te kijken en is hij nauwelijks te onderbreken. Klagers houding komt daarbij zeer bedreigend over.

De beklagrechter heeft het beklag ten aanzien van de aard van de opgelegde disciplinaire straf gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en aan klager naar aanleiding van die gegrondverklaring een tegemoetkoming
toegekend.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Allereerst wordt gepersisteerd bij hetgeen naar voren is gebracht in het beroepschrift. Bij de strafoplegging heeft de directeur in beginsel keuzevrijheid met betrekking tot aard en duur van de disciplinaire straf. Klager heeft zich indertijd dreigend
uitgelaten ten opzichte van een personeelslid en hij is bij de afhandeling van het naar aanleiding daarvan opgemaakte verslag doorgegaan met het uiten van die bedreigingen. Dit soort gedrag rechtvaardigt in de ogen van de directeur de hier opgelegde
disciplinaire straf. Binnen de inrichting wordt gewerkt met een tarievenlijst omtrent disciplinaire straffen. De directeur kan niet zonder meer aangeven welke bandbreedte voor dit soort zaken geldt.

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager kan zich uiteraard verenigen met de uitspraak beklagcommissie. Voor een eenvoudige bedreiging is een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel erg zwaar. Klager is van mening dat de directeur toen ook had moeten kijken naar de context
van het voorval. Het ter zake opgemaakte verslag is erg summier terwijl uit de stukken verder ook niet blijkt dat klager zich tijdens de afhandeling van het verslag zodanig zou hebben misdragen, dat die afhandeling zou zijn onderbroken. Daarvan blijkt,
behalve uit hetgeen de directeur hier verklaart, verder niet. Het beroep van de directeur zou daarom ongegrond moeten worden verklaard.

3. De beoordeling
Op 25 maart 2015 is aan klager een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel opgelegd. Deze strafoplegging geschiedde naar aanleiding van een verslag van 24 maart 2015 waarin het volgende staat vermeld:
“(...)
Betrokkene was verbaal dreigend richting collega C.F. (...). Betrokkene gaf aan dat hij in de loop van de dag niet voldoende aandacht had gekregen van collega (...), en riep dat zij een snol was. Verder sprak hij nog uit, dat als dit zo door gaat hij haar
iets aan gaat doen. Ik, ondergetekende kreeg betrokkene niet rustig. Ged. (...) bleef maar schelden en bedreigen. Mij verweet hij dat ik hem als mentor niet zou steunen. Ik moest ook maar opdonderen.
(...)”

In de mededeling van de oplegging van de disciplinaire straf van 25 maart 2015 staat als grond voor de opgelegde disciplinaire straf:
“(...)
In verband met het uiten van dreigementen naar personeel waardoor een onwerkbare relatie is ontstaan. Ook in het gesprek met mij bent u niet in staat om naar uw eigen aandeel te kijken en bent nauwelijks te onderbreken. Uw houding komt dan ook zeer
bedreigend over.
(...)”

Dat er sprake is geweest van dreigende taal van de zijde van klager staat naar het oordeel van de beroepscommissie wel vast. Uit de hiervoor vermelde inhoud van het verslag, noch uit de hiervoor vermelde inhoud van de mededeling van de strafoplegging
wordt voldoende aannemelijk dat klager zodanig ernstige bedreigingen zou hebben geuit naar een personeelslid, dat dit bij afweging van alle in aanmerking komende belangen een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel kan
rechtvaardigen. Daarvoor is de omschrijving in het verslag en de mededeling te summier en onvoldoende feitelijk. Naar het oordeel van de beroepscommissie had daarom in dit geval dienen te worden volstaan met een disciplinaire straf van kortere duur,
waarbij de beroepscommissie denkt aan drie dagen opsluiting in een strafcel. Gelet hierop en om proceseconomische redenen moet de uitspraak van de beklagrechter ten aanzien van dit onderdeel van het beklag worden vernietigd.

Het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard voor zover de duur van de opgelegde disciplinaire straf langer is dan drie dagen.

Gelet op de aard van de gegrondverklaring zou er aanleiding kunnen zijn een andere tegemoetkoming toe te kennen dan door de beklagrechter is bepaald. Nu klager echter geen beroep heeft ingesteld tegen de hoogte van de toegekende tegemoetkoming, zal de
beroepscommissie, de beslissing van de beklagrechter in zoverre bevestigen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt, voor zover in beroep aan de orde, de uitspraak van de beklagrechter ten aanzien van het beklag en verklaart dat beklag gegrond voor zover de aan klager opgelegde disciplinaire straf langer heeft geduurd dan drie dagen.
Zij bevestigt de beslissing van de beklagrechter ten aanzien van de aan klager toegekende tegemoetkoming.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. J.I.M.W. Bartelds en mr. A. van Waarden, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 11 mei 2016

secretaris voorzitter

Naar boven