Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0238/JM, 10 mei 2016, beroep
Uitspraakdatum:10-05-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/238/JM

betreft: [klager] datum: 10 mei 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 57 van het Reglement justitiële jeugdinrichtingen (Rjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) De Hartelborgt te Spijkenisse,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 6 januari 2016 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 31 maart 2016, gehouden in het paleis van justitie te Utrecht, zijn gehoord klager en, namens de inrichtingsarts, [...], hoofd zorg.
Klagers raadsman mr. M. Boekhoud was verhinderd ter zitting te verschijnen en heeft het beroep schriftelijk toegelicht.
Van het horen ter zitting is verslag opgemaakt. Klagers raadsman is in de gelegenheid gesteld daarop schriftelijk te reageren. Op 6 april 2016 heeft klagers raadsman bericht dat de beroepscommissie voldoende is voorgelicht.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 7 december 2015 , betreft de omstandigheid dat de verpleegkundige klager op 18 november 2015 niet direct heeft doorverwezen naar de inrichtingsarts voor
schouderklachten.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Namens klager is de klacht als volgt toegelicht.
Klager is met heftige pijnklachten naar de medische dienst gegaan en was bang dat hij (ernstig) letsel had. Volgens klager heeft de verpleegkundige desondanks gezegd dat hij zich niet zo moet aanstellen. De verpleegkundige ontkent dat nadrukkelijk,
maar
er is geen reden om aan te nemen dat klager heeft gelogen. Uit het medisch journaal blijkt dat pas vijf dagen later verder naar de klacht van klager is gekeken. Dit geeft steun voor de stelling dat de verpleegkundige de klacht van klager niet serieus
heeft genomen en op zijn beloop heeft gelaten en dat klager zich niet heeft aangesteld. Uiteindelijk is zelfs de (sterke) pijnstiller Diclofenac verstrekt, wat niet voor niets zal zijn geweest. Een dergelijke uitlating van de verpleegkundige is
onprofessioneel en doet ook geen recht aan het ontwikkelingsniveau van klager dat bekend verondersteld wordt.

Klager heeft ter zitting zijn klacht als volgt toegelicht.
Bij het bankdrukken met een normaal gewicht op woensdag 18 november 2015 voelde klager zijn sleutelbeen en hoorde hij een raar knikgeluid dat hij niet eerder had gehoord. Hij kon zijn arm wel bewegen, maar bij het intrekken van zijn arm voelde hij pijn
op de door hem ter zitting aangewezen plek en daar was ook een zwelling zichtbaar (tussen het sleutelbeen en het borstbeen, beroepscommissie). Daar ging het om bij de verpleegkundige, niet om zijn schouder. Deze klachten heeft hij nooit eerder gehad.
Zijn arm is wel eens uit de kom geweest, maar weer teruggezet.
De klacht betreft het feit dat volgens de verpleegkundige die zijn arm heeft bekeken niets aan de hand was en dat de verpleegkundige niet direct op woensdag 18 november 2015 een afspraak met de inrichtingsarts voor hem heeft gemaakt. Klager snapt dat
hij niet direct diezelfde dag naar de arts kon gaan, maar hij kan niet begrijpen waarom die dag niet al een afspraak met de arts is gemaakt gelet op het rare knikgeluid en de zwelling. Klager heeft op de groep zelf om paracetamol moeten vragen, die hij
een dag later ook heeft gekregen. Hij heeft geen andere medicijnen gekregen. Op vrijdag 20 november 2015 heeft klager een briefje voor de medische dienst geschreven omdat hij nog steeds klachten had. Die dag is hem meegedeeld dat hij op maandag 23
november 2015 naar de arts kon gaan. De arts heeft hem vervolgens doorverwezen naar de orthopeed in het ziekenhuis en daar zijn foto’s gemaakt. Klager heeft die foto’s niet gezien en heeft niet met de orthopeed over de foto’s kunnen spreken. De
orthopeed heeft verklaard dat een pin in klagers arm gezet moest worden, maar later bleek dat dit gevaarlijk was in verband met mogelijke metaalbreuk. Er is geen behandeling mogelijk. Klager is een paar keer naar de inrichtingsarts teruggegaan. Zijn
arm
maakt nog steeds een knikgeluid en doet pijn bij het intrekken van de arm. Klager wil dat een andere orthopeed de gemaakte foto’s bekijkt. Klager moet daarvoor een schriftelijk verzoek indienen bij de orthopeed op wiens verzoek de foto’s zijn gemaakt.
Het gaat op dit moment verder wel goed. Klager kan niet te zwaar tillen, maar kan wel weer bankdrukken.

Namens de inrichtingsarts is het volgende standpunt ingenomen.
Het is begrijpelijk dat klager zich in zijn beleving niet gehoord heeft gevoeld door de verpleegkundige vanwege het feit dat niet direct een afspraak met de arts is gemaakt en als door deze zou zijn gezegd dat er niets aan de hand was. Bij navraag bij
de verpleegkundige heeft deze gemeld dat zij niet tegen klager heeft gezegd dat hij zich niet moest aanstellen. Klager is voorgesteld om met de verpleegkundige in gesprek te gaan, maar dat wilde hij niet. Bemiddeling door het hoofd zorg had geen zin.
Zoals de arts het omschreven heeft, is op zich goed gehandeld ten aanzien van klagers klachten. Zowel de inschatting van de verpleegkundige om met pijnbestrijding de klachten even aan te zien en klager bij het aanhouden van de klachten door de arts te
laten zien als de doorverwijzing door de arts naar de orthopeed zijn logische stappen bij klachten als die van klager. Maar het is niet de bedoeling dat een jongere zich niet serieus genomen voelt en zich zorgen maakt. Het zit hem voornamelijk in de
communicatie tussen klager en de medische dienst. Recent heeft het hoofd zorg klager weer gesproken over een klacht. Getracht wordt de communicatie beter te laten verlopen. Het is een zoeken met elkaar, maar het gaat wat dat betreft steeds beter.

3. De beoordeling
In artikel 55, tweede lid, Rjj is de term medisch handelen omschreven.
Deze omschrijving is bepalend voor de beoordeling door de beroepscommissie van het handelen waartegen de klacht is gericht.
De beroepscommissie kan een klacht gegrond verklaren als sprake is van
a. enig handelen of nalaten dat in strijd is met de zorg die de inrichtingsarts in die hoedanigheid behoort te betrachten ten opzichte van de jeugdige, met betrekking tot wiens gezondheidstoestand hij bijstand verleent of zijn bijstand is ingeroepen,
of

b. enig ander handelen of nalaten dat in strijd is met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg.

Uit het medisch dossier van klager komt het volgende naar voren. De sportdocent heeft de medische dienst op 18 november 2015 gemeld dat klager zich tijdens het bankdrukken heeft geblesseerd en dat waarschijnlijk de schouder uit de kom is. Klager is die
dag door de verpleegkundige gezien die constateerde dat sprake was van goede beweeglijkheid van de arm en een knak met beweging zijwaarts van de arm, alsmede dat geen sprake is van luxatie. Geadviseerd is de schouders voorlopig niet te belasten, het
even aan te zien en bij aanhoudende klachten naar de arts te gaan. Daar op vrijdag 20 november 2015 nog sprake was van klachten aan de schouder is klager op het spreekuur van de arts van maandag 23 november 2015 geplaatst.
De arts heeft klager op 23 november 2015 gezien. Klager heeft al jaren last van de rechterschouder. Eerder was sprake van luxatie van de rechterschouder met respositie in het ziekenhuis. Klager heeft na het bankdrukken weer meer klachten; hij kan niet
goed sporten met de rechterarm en kan er niet op slapen. De arts constateert bij abductie en elevatie duidelijk knopen van de schouder en een optredende luxatie in het sternoclavicaire gewricht en heeft klager doorverwezen naar de orthopeed, die klager
op 30 november 2015 heeft onderzocht. Klager had ondertussen op 24 november 2015 een briefje naar de medische dienst geschreven omdat hij pijn had en niet kon slapen, op grond waarvan hem is geadviseerd paracetamol in te nemen.

Ter zitting van de beroepscommissie heeft klager verklaard dat hij wel zijn arm kon bewegen, maar bij het intrekken van zijn arm pijn voelde op de door hem aangewezen plek (tussen het sleutelbeen en het borstbeen, beroepscommissie) en daar ook een
zwelling zichtbaar was. Daar ging het om bij de verpleegkundige, niet om zijn schouder.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is in het geval van klachten aan zowel de schouder en het sleutelbeen als aan het sleutelbeen en het borstbeen niet ongebruikelijk om eerst rust te houden, de klachten even aan te zien en bij het aanhouden van
de
klachten naar de arts te gaan die vervolgens kan doorverwijzen naar de orthopeed. Klager is na de melding door de sportdocent direct op woensdag 18 november 2015 door de verpleegkundige gezien. De verpleegkundige heeft gezien dat geen sprake was van
luxatie, dat wil zeggen dat de schouder niet uit de kom was. Nadat klager op vrijdag 20 november 2015 had gemeld dat de klachten aanhielden, is voor klager voor maandag 23 november 2015 een afspraak gemaakt bij de arts, die klager die dag heeft gezien
en heeft doorverwezen naar de orthopeed. In het licht van het vorenstaande kan in het licht van de door klager beschreven klachten niet worden geoordeeld dat de verpleegkundige klagers klacht niet serieus heeft genomen en medisch onzorgvuldig heeft
gehandeld. Niet is gebleken dat sprake was van een medische noodzaak om al op 18 november 2015 voor klager een afspraak met de arts te maken. Het losklikken van het borst-sleutelbeengewricht behoeft geen acuut medisch ingrijpen. Hieraan kan klagers
stelling dat de verpleegkundige zou hebben gezegd dat hij zich niet moest aanstellen - wat nadrukkelijk door de verpleegkundige is ontkend - of dat er niets aan de hand was - als dat al zo zou zijn gezegd - niet afdoen. De medische dienst heeft
overigens aandacht voor de wijze van communiceren met klager om te voorkomen dat hij zich niet serieus genomen voelt.

De beroepscommissie komt op grond van het vorenstaande tot het oordeel dat er geen sprake is van handelen of nalaten, zoals hierboven onder a. of b. beschreven. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.C. Koens, voorzitter, drs. H. Heddema en dr. J.H.A.M.C. Schoenmaeckers, leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 10 mei 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven