Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0649/GA, 9 mei 2016, beroep
Uitspraakdatum:09-05-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/649/GA

betreft: [klaagster] datum: 9 mei 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.G. Cantarella, namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een op 26 februari 2016 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 31 maart 2016, gehouden in de locatie De Schie, zijn gehoord klaagster, bijgestaan door haar raadsman mr. M.G. Cantarella, en dhr.
[...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Amsterdam Over-Amstel.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 26 februari 2016, inhoudende dat klaagster wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder:
a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

2. De standpunten van klaagster en de directeur
Door en namens klaagster is het beroep als volgt toegelicht. De behandeling is niet alleen prematuur, maar aan de beslissing ontbreekt ook een juridische grondslag. Er is geen sprake van een situatie als genoemd in artikel 46a, eerste lid, sub c, en
tweede lid, sub a, van de Pbw. De motivering is onvoldoende. Een soortgelijke beroepsprocedure liep er eind vorig jaar. De directeur heeft gesteld dat sprake is van verbetering door de medicatie. Klaagster heeft een week geleden voor het laatst een
prik
gehad. Ze wordt erg moe van de medicatie en slaapt veel. Ook wordt ze er dikker van. Klaagster stelt dat ze geen stemmen hoort. Het is de eerste keer dat de directeur aanvoert dat er sprake is van automutilatie.

De directeur heeft in beroep zijn standpunt als volgt toegelicht. Bij klaagster is sprake van een paranoïde psychotisch toestandsbeeld, met paranoïde wanen in het kader van schizofrenie van het paranoïde type. Ze spreekt over slechte mensen die haar
kwaad zullen doen en zegt zichzelf hiertegen te moeten verdedigen. Er is een causaal verband tussen het gevaar en de stoornis. Er bestaat geen enkel ziekte-inzicht bij klaagster. Daardoor is ze niet bereid tot het maken van structurele
behandelafspraken
ten aanzien van haar medicatiegebruik. Vanuit de psychose is ze grotendeels incoherent; ze is achterdochtig en de impulscontrole is bij vlagen verminderd. Er is duidelijk sprake van oordeels- en kritiekstoornissen en van daaruit kan ze niet in staat
worden geacht adequaat voor zichzelf te zorgen als ze vrij komt. Uit de beoordelingen door beide psychiaters wordt voldoende duidelijk dat klaagster een ernstige psychiatrische stoornis heeft waaruit het volgende gevaar voortkomt: het gevaar dat zij
maatschappelijk te gronde gaat, het gevaar dat ze zichzelf in ernstige mate zal verwaarlozen en het gevaar dat ze een ander van het leven zal beroven of ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen. Klaagster hoort stemmen en er is sprake van dreigend
handelen. Daardoor worden andere medegedetineerden ook dreigend richting klaagster. Er zijn eerder andere behandelinterventies ingezet zoals het motiveren van klaagster tot vrijwillige inname van medicatie, maar dit weigert ze. Antipsychotica zijn
noodzakelijk om het psychotisch toestandsbeeld in remissie te brengen en de gevaren te doen afnemen. Vanaf oktober 2015 krijgt klaagster dwangmedicatie toegediend en is gebleken dat zij positief reageert op antipsychotica. Het toestandsbeeld verbeterde
en ze werd minder verward. Desondanks is er nog altijd sprake van restverschijnselen.
Klaagsters beroep tegen de beslissing tot a-dwangbehandeling van 27 oktober 2015 is gegrond verklaard. Het is een heikel punt. Er loopt een discussie over de vraag of de stukken wel voldoende zijn. Ook is de vraag wat er precies onder het uittreksel
behandelplan valt.

3. De beoordeling
Op 27 oktober 2015 heeft de directeur van het PPC Amsterdam Over-Amstel beslist bij klaagster een dwangbehandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen. Tegen deze beslissing heeft klaagster rechtstreeks beroep
ingesteld bij de beroepscommissie. Deze a-dwangbehandeling is op 27 januari 2016 geëindigd. Bij uitspraak van 26 januari 2016 (RSJ 26 januari 2016, 15/3558/GA) heeft de beroepscommissie het beroep van klaagster, gericht tegen de beslissing van 27
oktober 2015, gegrond verklaard.

Op 26 februari 2016 heeft de directeur van het PPC beslist wederom bij klaagster een behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen. Nu de in het beroep zijnde beslissing tot a-dwangbehandeling op 26 februari 2016
-
en derhalve binnen zes maanden na afloop van de termijn als bedoeld in artikel 46d, onder a, van de Pbw - is genomen, is sprake van een verlengingsbeslissing als bedoeld in artikel 46e, vijfde lid, van de Pbw.

Op grond van artikel 72, derde lid, van de Pbw kan rechtstreeks beroep worden ingesteld tegen een beslissing als bedoeld in het eerste lid van artikel 46e van de Pbw. De verlengingsbeslissing op grond van artikel 46e, vijfde lid, van de Pbw wordt in
artikel 72, derde lid, van de Pbw niet genoemd. De bewoordingen van artikel 72, derde lid, van de Pbw laten ook niet toe dat de beroepscommissie hierin de mogelijkheid van rechtstreeks beroep tegen de verlengingsbeslissing leest, te meer niet nu tegen
een dergelijke verlengingsbeslissing van de directeur, ingevolge artikel 60, eerste lid, van de Pbw, beklag open staat. Klaagster had tegen de verlengingsbeslissing aldus, ingevolge artikel 60, eerste lid, van de Pbw beklag bij de beklagcommissie
moeten
indienen (zie ook RSJ 8 april 2014, 13/3859/GA). Omdat het vanuit het perspectief van klaagster van belang is een inhoudelijk oordeel te krijgen, zal de beroepscommissie wegens proceseconomische redenen het beroep in eerste en enige aanleg inhoudelijk
behandelen.

Vanwege het ingrijpende karakter van de dwangbehandeling is in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw bepaald dat de directeur daarvoor een verklaring van de behandelend psychiater moet overleggen, alsmede een verklaring van een psychiater die de
gedetineerde daartoe kort tevoren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was. Uit deze verklaringen dient te blijken dat de gedetineerde is gestoord in zijn of haar geestvermogens en dat a-dwangbehandeling is aangewezen.

Alvorens de beslissing tot a-dwangbehandeling is genomen, heeft de directeur advies ingewonnen bij de behandelend psychiater van klaagster en bij een psychiater die niet bij klaagsters behandeling betrokken is, maar klaagster kort tevoren heeft
onderzocht.

Uit die adviezen komt naar voren komt dat sinds klaagsters opname in het PPC sprake is van een paranoïde toestandsbeeld in het kader van schizofrenie, het paranoïde type. Klaagster spreekt over slechte mensen die haar kwaad willen doen en ze zegt zich
hiertegen te moeten verdedigen. Op de afdeling was meerdere keren sprake van dreigend gedrag door klaagster. Ze heeft met een stoel gegooid en was in gesprek afwerend en verbaal dreigend. Er is sprake van gevaar dat klaagster maatschappelijk te gronde
gaat. Ze is van mening dat ze geen medicatie nodig heeft waardoor ze zal stoppen als er geen dwangtraject meer aanwezig is. Voorafgaande aan de huidige detentie is gebleken dat klaagster niet in staat is voor zichzelf te zorgen als ze psychotisch is.
Hierdoor is er tevens sprake van gevaar dat klaagster zichzelf in ernstige mate zal verwaarlozen. Verder is er sprake van gevaar dat klaagster een ander van het leven zal beroven of ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen. Klaagster heeft
voorafgaande
aan de huidige detentie een poging tot brandstichting gedaan waarbij ze anderen in gevaar heeft gebracht. In oktober 2015 is gestart met a-dwangbehandeling. In de weken hierop verbeterde het toestandsbeeld en werd klaagster minder verward. Wel is er
nog
altijd sprake van restverschijnselen. Er is nog altijd sprake van paranoïde wanen. Er zijn nagenoeg geen andere behandelmogelijkheden om psychotische symptomen goed te behandelen behalve medicatie. Klaagster heeft geen ziektebesef en is niet bereid om
vrijwillig medicatie in te nemen.

Gelet op het vorenstaande acht de beroepscommissie aannemelijk geworden dat klaagster een psychiatrische stoornis heeft, dat zij vanuit die stoornis gevaar als bedoeld in artikel 46a van de Pbw veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling,
het gevaar dat de stoornis van haar geestvermogens klaagster doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Tevens is het voor de beroepscommissie aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van
proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klaagster de a-dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw voor de duur van drie maanden voort te zetten kan derhalve niet worden
aangemerkt als onredelijk en onbillijk. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. J.G.A. van den Brand en drs. F.M.J. Bruggeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 9 mei 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven