Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0059/GA, 9 mei 2016, beroep
Uitspraakdatum:09-05-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/59/GA

betreft: [klager] datum: 9 mei 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K.G.L. Bovens, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 6 januari 2016 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Klagers raadsvrouw mr. K.G.L. Bovens heeft op 29 maart 2016 schriftelijk laten weten niet te verschijnen ter zitting van de beroepscommissie van 31 maart 2016, gehouden in de locatie De Schie, en heeft het beroep schriftelijk aangevuld.
De directeur van de p.i. Krimpen aan den IJssel heeft op 30 maart 2016 schriftelijk laten weten eveneens niet ter zitting te verschijnen.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. de oplegging van een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel wegens het gebruik van fysiek geweld jegens een medegedetineerde;
b. de terugplaatsing van klager naar het basisprogramma.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Ten aanzien van onderdeel a: klager was bezig met schoonmaakwerkzaamheden op de arbeidszaal. Daarbij ontstond een discussie met een medegedetineerde.
Deze medegedetineerde stelde zich provocerend op. Klager is met de boenmachine tegen hem aan gereden en heeft hem aan de kant geduwd. Klager heeft hem niet geslagen. Als klager de medegedetineerde had geslagen, dan had deze wel rode plekken gehad en
dan
had de werkmeester wel alarm geslagen.
Ten aanzien van onderdeel b: bij een beslissing tot degradatie dient de directeur een belangenafweging te maken die kenbaar en toetsbaar dient te zijn (o.m. RSJ 26 augustus 2015, 15/0247/GA). Daarbij dient klagers oranje of rode gedrag afgezet te
worden
tegen het structurele, waaronder groene, gedrag. In de mededeling staat enkel vermeld dat klager per direct op ‘rood’ is gezet in verband met de opgelegde disciplinaire straf wegens betrokkenheid bij een vechtpartij. Een nadere toelichting ontbreekt.
Niet inzichtelijk is of er een belangenafweging heeft plaatsgevonden en - indien dat zo is - wat deze afweging inhoudt. Voorts heeft de directeur niet aangegeven of er sprake was van rood of oranje gedrag. Verder is van belang dat een enkel
strafwaardig
incident in beginsel niet tot directe degradatie hoeft te leiden (RSJ 24 juli 2015, 15/2371/SGA). Voorkomen dient te worden dat een gedetineerde op een incidentele gedraging wordt beoordeeld. Uit de jurisprudentie volgt dat een enkele disciplinaire
straf onvoldoende is voor degradatie, ook in een situatie waarin sprake is van fysiek geweld (o.m. RSJ 18 mei 2015, 15/0128/GA). Klager heeft in de afgelopen maanden nadrukkelijk gewerkt aan zijn re-integratie. De degradatiebeslissing is onzorgvuldig
tot stand gekomen. Klager verzoekt om een tegemoetkoming van € 30,=.

De directeur handhaaft zijn standpunt als ingenomen tegenover de beklagcommissie.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a. overweegt de beroepscommissie als volgt.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van onderdeel b. overweegt de beroepscommissie als volgt.
Onder verwijzing naar eerdere jurisprudentie van de beroepscommissie als RSJ 16 maart 2015,14/3222/GA, dient de directeur voorafgaande aan een beslissing over degradatie een belangenafweging te maken. Bij die belangenafweging dient de directeur het
‘oranje gedrag’ dan wel het ‘rode gedrag’ van de gedetineerde af te zetten tegen het structurele gedrag, waaronder al het ‘groene gedrag’, van de gedetineerde. Uit die belangenafweging dient duidelijk te blijken waarom het ‘oranje gedrag’ dan wel ‘rode
gedrag’ van de gedetineerde, bezien in het licht van het uitgangspunt van het Dagprogramma, Beveiliging en Toezicht op maat (DBT) dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun re-integratie, dient te leiden tot degradatie. Die
belangenafweging dient, vanwege de ingrijpende gevolgen van die beslissing voor de gedetineerde, maar ook vanwege de toetsbaarheid van die beslissing achteraf door de beklag- en beroepscommissie, inzichtelijk te zijn en schriftelijk te worden
vastgelegd.

Uit het voorliggende degradatiebesluit blijkt dat de directeur heeft besloten tot terugplaatsing van klager vanwege een opgelegde disciplinaire straf. Niet is gebleken dat de directeur voorafgaande aan de degradatiebeslissing een belangenafweging heeft
gemaakt als hiervoor omschreven. In het degradatiebesluit wordt enkel de negatieve gedraging van klager beschreven, terwijl het structurele, positieve gedrag van klager in het geheel niet wordt vermeld. Daarnaast wordt door de directeur geen keuze
gemaakt tussen ‘oranje’ en ‘rood’ gedrag. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat de bestreden beslissing van de directeur onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagrechter
zal
worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, acht de beroepscommissie termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel a. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 30,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. J.G.A. van den Brand en drs. F.M.J. Bruggeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 9 mei 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven