Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0109/GA, 18 mei 2016, beroep
Uitspraakdatum:18-05-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/109/GA

betreft: [klager] datum: 18 mei 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 7 januari 2016 van de beklagrechter bij de locatie Zuyder Bos,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 25 april 2016, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, is gehoord dhr. [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de locatie Zuyder Bos.
Klager heeft afstand gedaan van het recht om ter zitting van de beroepscommissie te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel, waarvan twee dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee maanden, wegens fysiek geweld jegens een medegedetineerde.

De beklagrechter heeft ten aanzien van het voorwaardelijke gedeelte van de opgelegde disciplinaire straf het beklag gegrond verklaard zonder tegemoetkoming en heeft het beklag voor het overige ongegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte
uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Tijdens het voetballen kreeg klager een discussie met een medegedetineerde. Klager heeft afstand genomen en is naar de keuken en vervolgens naar zijn
verblijfsruimte gegaan. De betreffende medegedetineerde is klagers verblijfsruimte binnengekomen en heeft hem een kopstoot gegeven. Klager probeerde hem van zich af te duwen en kwam met zijn hoofd tegen de muur. Hij schreeuwde want hij kon geen kant
op.
De medegedetineerde werd door een personeelslid van hem afgetrokken. Klager is het slachtoffer. Hij werd in zijn eigen verblijfsruimte aangevallen en had geen gelegenheid om het personeel te waarschuwen. Hij kon niet weglopen. In tegenstelling tot
hetgeen de beklagrechter heeft overwogen, heeft klager niet erkend dat hij gevochten heeft. Klager is het niet eens met het gebruik van het woord ‘vechten’, nu hij zich in een worsteling bevond om geen klappen te ontvangen. Een nadere objectieve
onderbouwing omtrent klagers stelling dat hij het slachtoffer is in deze zaak ontbreekt volgens de beklagrechter, maar de feiten spreken voor zich. Voorts heeft het personeel de directe aanleiding van de vechtpartij niet waargenomen. De directeur heeft
niet voldoende erkenning gegeven voor klagers stelling dat hij niet degene is geweest die de confrontatie heeft opgezocht, maar hij heeft gezegd dat klagers functioneren is meegewogen.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager had zijn verblijfsruimte kunnen verlaten of het personeel kunnen roepen. Het personeel is er niet bij geweest. In dit soort zaken wordt
doorgaans een disciplinaire straf van vijf à tien dagen opgelegd. Aan de medegedetineerde is een disciplinaire straf van vijf dagen opgelegd, zonder een voorwaardelijk deel. Na het incident op het voetbalveld had klager ook het personeel kunnen
inlichten.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat na een incident op het voetbalveld, een medegedetineerde klager in zijn cel heeft opgezocht en hem daar een kopstoot heeft gegeven. Vervolgens is een vechtpartij ontstaan. Een medewerker heeft luid geroep en kabaal
gehoord en zag de twee gedetineerden.

Gezien deze feitelijke vaststelling acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat klager handelde ter noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Anders dan de directeur heeft gesteld, is onvoldoende
aannemelijk geworden dat klager onder de gegeven omstandigheden anders had kunnen handelen dan hij heeft gedaan. Dat hij zijn cel had kunnen verlaten zonder in een confrontatie met de medegedetineerde te raken, is niet gebleken. Dit betekent dat klager
niet verantwoordelijk kan worden gesteld voor het begaan van een feit als bedoeld in artikel 50 van de Pbw. Op grond van artikel 51, vijfde lid, van de Pbw had hem daarom geen straf kunnen worden opgelegd. De beroepscommissie zal het beroep gegrond
verklaren, zal de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen en zal het beklag alsnog gegrond verklaren. Zij zal aan klager een tegemoetkoming van € 30,= toekennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 30,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, drs. F.M.J. Bruggeman en mr. J.D. den Hartog, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 18 mei 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven