nummer: 15/3933/GA
betreft: [klager] datum: 12 februari 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.M.W. Daamen, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 20 november 2015 van de beklagcommissie bij de locatie Esserheem te Veenhuizen,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur van de locatie Esserheem in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – samengevat – toegelicht. In beroep is een reclasseringsadvies van 23 november 2015 en een aanvulling (in concept) daarop overgelegd. Het MDO heeft positief
geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Klager beschikt over een aanvaardbaar verlofadres. De enkele weigering om mee te werken aan het programma Terugdringen Recidive (TR) vormt geen grond voor het afwijzen van een verlofaanvraag. Daartoe wordt
verwezen naar RSJ 13 augustus 2012, 12/2111/GV. Daarnaast is de weigering van de medewerking gelegen in de omstandigheid dat enkel werd aangestuurd op een klinisch behandeltraject. Er is niet gekeken naar alternatieven. Klager heeft in 2014 de training
Kiezen voor Verandering afgerond. In het reclasseringsadvies uit 2015 wordt het recidiverisico geconcretiseerd als gevaar voor recidive in (intieme) relaties met vrouwen. Klager heeft op dit moment geen relatie en heeft ernstige gezondheidsklachten.
Hij
is aangewezen op krukken en mag geen alcohol gebruiken. Voorts heeft hij zich tijdens detentie goed gedragen. De kans op recidive tijdens algemeen verlof is dan ook aanvaardbaar klein. Het is waarschijnlijk dat hij in juli van dit jaar – of wellicht al
in juni als hij aan zijn betalingsregeling voor schadevergoeding blijft voldoen – voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld. Het is uit het oogpunt van resocialisatie van groot belang dat naar de invrijheidsstelling wordt toegewerkt.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep als volgt – samengevat – toegelicht. In klagers geval is, anders dan in RSJ 13 augustus 2012, 12/2111/GV, geen sprake geweest van een tijdelijke weigering mee te
werken aan het programma TR. Hij heeft op 17 september 2014 besloten hieraan niet deel te nemen. Voorts heeft het Openbaar Ministerie negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar,
wegens het plegen van zeer gewelddadige feiten. Hij is eerder veroordeeld voor een soortgelijk feit. Klager heeft niet mee willen werken aan een onderzoek door het NIFP. Op 23 september 2013 heeft de reclassering een advies opgesteld. De reclassering
heeft een klinische behandeling geïndiceerd geacht. Dit advies is op 23 september 2013 met klager besproken. Hij heeft tijdens detentie echter niets ondernomen om het recidivegevaar te beperken.
3. De beoordeling
Namens klager is – voorwaardelijk – verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. De beroepscommissie overweegt dat een beroep als het onderhavige in beginsel schriftelijk wordt afgedaan. De beroepscommissie acht zich in deze zaak ook voldoende
ingelicht om op het beroep te beslissen en wijst het verzoek af.
Klager ondergaat een gevangenisstraf van acht jaar met aftrek, wegens verkrachting, gekwalificeerde diefstal, zware mishandeling en bedreiging. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van een jaar met aftrek te ondergaan en (eventueel) een
subsidiaire
hechtenis van totaal 158 dagen, wegens twee schadevergoedingsmaatregelen. De einddatum van zijn detentie is thans gesteld op 7 juli 2016.
Uit het opgevraagde uittreksel JD komt naar voren dat klager in relatief korte tijd meermalen is veroordeeld voor verkrachting en geweldsdelicten. Uit het reclasseringsadvies van 23 september 2013 (daarin bevestigd door het in beroep ingebrachte advies
van 23 november 2015) volgt dat het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Klager heeft niet willen meewerken aan het programma TR, ondanks dat dit is geïndiceerd. Noch heeft hij anderszins activiteiten gericht op recidivevermindering willen
ondernemen.
Hoewel uit het recente advies van 23 november 2015 blijkt dat er een positieve kentering is in klagers houding en het belang van klager bij verlof steeds zwaarder dient te wegen nu de einddatum van zijn detentie steeds dichterbij komt, is de
beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de directeur, gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4 onder b van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het beroep zal
derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Boerhof, secretaris, op 12 februari 2016.
secretaris voorzitter