Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3317/SGA, 13 oktober 2016, schorsing
Uitspraakdatum:13-10-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 15/3317/SGA
Betreft : [klager] datum: 13 oktober 2015

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. E.A. Blok, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Zoetermeer.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 6 oktober 2015, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf
van
veertien dagen opsluiting in een strafcel, ingaande op 6 oktober 2015 om 13.00 uur en eindigend op 20 oktober 2015 om 13.00 uur, wegens – kortweg – het veroorzaken van een geweldsincident ten opzichte van inrichtingsmedewerkers en het (ernstig)
bedreigen van die inrichtingsmedewerkers.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 6 oktober 2015 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 9 oktober 2015.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dit het geval. Op grond van het bepaalde in artikel 50 van de Pbw dient een verslag aan de gedetineerde te worden medegedeeld alvorens dit verslag aan de directeur
wordt gedaan. Deze mededeling is achterwege gebleven. In dit geval heeft de directeur een deel van de aan verzoeker verweten gedraging, te weten de mondelinge bedreiging, zelf waargenomen en mocht zij daarvoor ingevolge het bepaalde in artikel 50,
derde
lid, van de Pbw zonder voorafgaand verslag een disciplinaire straf opleggen. Voor het geweldsincident mocht dit echter, naar het voorlopig oordeel van de voorzitter, niet. De voorzitter acht een straf van veertien dagen strafcel voor de mondelinge
bedreiging niet proportioneel en niet redelijk en niet billijk. Het verzoek zal derhalve worden toegewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de verdere tenuitvoerlegging van onderhavige disciplinaire straf met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van
mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 13 oktober 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven