Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3357/SGA, 14 oktober 2015, schorsing
Uitspraakdatum:14-10-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 15/3357/SGA
Betreft : [klager] datum: 14 oktober 2015

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 11 oktober 2015, inhoudende de oplegging van een disciplinaire
straf
van acht dagen opsluiting in een strafcel, ingaande op 11 oktober 2015 om 15.00 uur en eindigend op 19 oktober 2015 om 15.00 uur, wegens:
- het weigeren mee te werken aan een urinecontrole;
- het herhaaldelijk weigeren aanwijzingen van het personeel op te volgen; en
- het weigeren om terug te keren naar de eigen verblijfsruimte;
waardoor het personeel genoodzaakt was alarm te maken.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie, inhoudende dat het schorsingsverzoek is ingeschreven als klaagschrift en van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 14 oktober 2015.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder begrepen een verslag van 11 oktober 2015, een melding van 11 oktober 2015 en gegevens uit het
detentie- en re-integratieplan van verzoeker, wordt voldoende aannemelijk dat verzoeker geweigerd heeft mee te werken aan een urinecontrole, zijn aansluitend gedrag geleid heeft tot een alarmsituatie en dat het hij in de afgelopen drie maanden al twee
keer eerder positief heeft gescoord op een urinecontrole. De voorzitter acht verzoekers verklaring – dat er sprake zou zijn van een medische of psychische contra-indicatie voor het onder toezicht produceren van urine – niet aannemelijk. Een en ander
rechtvaardigt – naar het voorlopig oordeel van de
voorzitter – de bestreden beslissing van de directeur. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van
mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 14 oktober 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven