Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/617/SGB, 26 februari 2016, schorsing
Uitspraakdatum:26-02-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 16/617/SGB
Betreft : [klager] datum: 26 februari 2016

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. P. Jeeninga, namens

[...], verder verzoeker te noemen, thans niet gedetineerd.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 73, vierde lid, juncto artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de tenuitvoerlegging van de beslissing van de selectiefunctionaris van 12 februari 2016, strekkende tot oproeping om zich op 26
februari 2016 te melden bij de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard voor het ondergaan van een aan verzoeker opgelegd onherroepelijke gevangenisstraf van 28 dagen.

De voorzitter heeft voorts kennis genomen van het bezwaarschrift van 12 februari 2016, van de beslissing op het bezwaarschrift van 22 februari 2016, het op 25 februari 2016 tegen de beslissing van de selectiefunctionaris ingediende beroepschrift,
alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de selectiefunctionaris van 26 februari 2016.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van een verzoek om schorsing van een beslissing van de selectiefunctionaris slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde
is daarom slechts de vraag of de beslissing van de selectiefunctionaris is genomen in strijd met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de beslissing
van de selectiefunctionaris. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Gesteld noch gebleken is dat de wijze van tenuitvoerlegging - ten nadele van verzoeker - afwijkt van geldend beleid. De omstandigheid dat snel na het onherroepelijk
worden van het veroordelende vonnis wordt overgegaan tot tenuitvoerlegging daarvan is op zichzelf bezien geen reden voor een schorsing van die tenuitvoerlegging. Daarnaast is naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – bij gebreke aan een nadere
feitelijke onderbouwing – onvoldoende aannemelijk dat verzoeker door die tenuitvoerlegging zodanig in zijn opleidingsmogelijkheden wordt geschaad, dat dit tot een schorsing van die tenuitvoerlegging aanleiding zou moeten geven. Het verzoek zal daarom
worden afgewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. J.W. Rijkers, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris op 26 februari 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven