Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/4245/GA, 3 mei 2016, beroep
Uitspraakdatum:03-05-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/4245/GA

betreft: [klager] datum: 3 mei 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de locatie Ooyerhoek Zutphen,

gericht tegen een uitspraak van 18 januari 2016 van de beklagcommissie bij voormelde locatie, gegeven op klachten van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 16 maart 2016, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad, zijn gehoord klagers raadsman mr. P.M. Iwema, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de locatie Ooyerhoek Zutphen.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

De directeur heeft na de zitting nog een aantal schriftelijke stukken aan de beroepscommissie toegezonden. Een afschrift daarvan is aan klager en zijn raadsman ter kennisneming toegezonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de plaatsing van klager in het huis van bewaring (h.v.b.) terwijl hij een gevangenisstatus heeft;
b. het niet in de gelegenheid stellen vrijheden aan te vragen dan wel om in aanmerking te komen voor detentiefasering;
c. de afwijzing van een verzoek om bezoek zonder toezicht (BZT).

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur persisteert primair bij hetgeen in het beroepschrift is aangevoerd. Hij heeft voorts nog het volgende naar voren gebracht.
Ten aanzien van onderdeel a:
In gevallen als het onderhavige wordt een gedetineerde via het bureau van de selectiefunctionarissen in Den Haag geplaatst en wordt bij die plaatsing ook een geldige titel aangeleverd. De directeur is niet bevoegd om zelfstandig personen op te nemen in
de inrichting. In dit geval was er overigens wel sprake van een ongelukkige start, waardoor het bijna onmogelijk was om klager in te schrijven als gedetineerde. In dat soort gevallen wordt feitelijk blind gevaren op de stelling van de
selectiefunctionaris, dat er een geldige titel is. Er moeten omtrent klager een insluitingsbevel en een plaatsingstitel voorhanden zijn. De directeur zal dit nazoeken. Met klagers raadsman is na klagers binnenkomst in de inrichting gesproken over de
(on)mogelijkheden voor een eventuele detentiefasering. Dat is geweest in begin december 2015. Uiteindelijk heeft de selectiefunctionaris op 21 januari 2016 daarover schriftelijk aan klager bericht.

Ten aanzien van onderdeel b:
Met klager en de raadsman is door de directeur gesproken over een eventuele overdracht van zijn vrijheidsstraf naar Nederland, waardoor klager mogelijk in aanmerking zou kunnen komen voor detentiefasering. Na overleg met de selectiefunctionaris werd
echter duidelijk dat klager na ommekomst van zijn detentie terug zou moeten keren naar Curaçao en dat er daarom geen mogelijkheden zouden zijn voor een fasering van klager.

Ten aanzien van onderdeel c:
Normaal gesproken mag een verzoek om BZT voorafgaand aan het verstrijken van de door de inrichting daarvoor geldende termijn van drie maanden worden ingediend. Het is dus niet zo dat er nog een beoordelingstermijn komt boven op die drie maanden.
Eerdere
verzoeken worden in behandeling genomen maar het bezoek wordt op zijn vroegst pas drie maanden na binnenkomst toegestaan.

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van onderdeel a:
De directeur heeft zich ten aanzien van klagers status op wisselende standpunten gesteld. Eerst werd gezegd dat klagers status onbekend zou zijn en dat hij daarom in het h.v.b. zou moeten worden geplaatst. Vervolgens werd gezegd dat klager op een titel
van gevangenneming in de inrichting zou verblijven en om die reden in het h.v.b. zou moeten worden geplaatst. Dat is echter onjuist. Klager is tijdelijk overgebracht naar Nederland en kwam in aanmerking voor plaatsing in een gevangenis. De directeur
had
meer onderzoek moeten verrichten. Fasering zou overigens enkel via een verzoek van de autoriteiten in Curaçao mogelijk zijn. De raadsman heeft aan de autoriteiten aldaar verzocht een dergelijk verzoek te doen aan Nederland maar Curaçao lijkt geen haast
te maken.
De overdracht van klagers detentie naar Nederland ligt bij de BES-autoriteiten. Een en ander is geschied in het kader van de Onderlinge Regeling Detentiecapaciteit (ORD). Volgens de Staat verblijft klager in Nederland op grond van een ORD1-verzoek.
Voor
detentiefasering zou Curaçao een ORD3-verzoek moeten indienen. Het wachten is daarom vooralsnog op een dergelijk verzoek. Indien dat niet voor 6 april 2016 wordt ingediend, zet klager het inmiddels aanhangig gemaakte Kort Geding door. Klager is
namelijk
van mening dat hij in verband met zijn eigen veiligheid niet terug kan keren naar Curaçao.

Ten aanzien van onderdeel b:
Op zich wordt klager in de locatie Ooyerhoek Zutphen goed bejegend. Klager heeft aan de directeur een verzoek gedaan om te mogen faseren. De directeur heeft dat verzoek pas na de behandeling van de klacht door de beklagcommissie doorgezonden naar de
selectiefunctionaris. Die heeft dat verzoek afgewezen en daartegen is afzonderlijk beroep ingesteld.

Ten aanzien van onderdeel c:
Voor het al dan niet toekennen van BZT is klagers status op zich niet van belang. De directeur zou zich, als klager niets zou hebben gedaan, zich op het standpunt hebben gesteld dat klager pas in mei 2016 in aanmerking kwam voor BZT. Inmiddels is
besloten dat klager vanaf 9 februari 2015 BZT mocht aanvragen. Voor klager is dat BZT de enige manier om nog iets te doen aan zijn rentegratie in de samenleving. Als hij echter pas na drie maanden dat BZT zou mogen aanvragen, duurt het nog enige tijd
voordat hem dat bezoek daadwerkelijk wordt toegestaan. Klager verbleef voorafgaand aan zijn plaatsing in Zutphen al zeven maanden in detentie. Hem had daarom eerder BZT moeten worden toegestaan.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a:
Onweersproken is komen vast te staan dat klager, na zijn overbrenging vanuit de Nederlandse Antillen in het kader van de Onderlinge Regeling Detentiecapaciteit (ORD), in de locatie Ooyerhoek Zutphen is geplaatst in het h.v.b. aldaar.
Uit de na de zitting door de directeur toegezonden stukken komt naar voren dat klager op 10 juni 2015 in Curaçao is veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden met aftrek. In het kader van klagers overbrenging naar Nederland is in een
mailbericht gemeld dat klager dient te worden geplaatst in een gevangenis. Verdere gegevens met betrekking tot de titel op grond waarvan klager in de locatie Ooyerhoek Zutphen is geplaatst, ontbreken.
Op grond van de door de directeur overgelegde gegevens en op grond van hetgeen ter zitting naar voren is gebracht acht de beroepscommissie aannemelijk dat verzoeker had moeten worden geplaatst in de gevangenis van de locatie. De beslissing van de
directeur om hem te plaatsen in het huis van bewaring aldaar is – nu gegevens met betrekking tot een titel voor die plaatsing ontbreken – in strijd met de wet. Hetgeen in beroep naar voren is gebracht ten aanzien van dit onderdeel van het beklag kan
daarom niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagcommissie. Die uitspraak zal daarom, met inbegrip van de daarbij toegekende tegemoetkoming, in zoverre worden bevestigd, met aanvulling van de gronden.

Ten aanzien van onderdeel b:
De beslissing dat klager niet in aanmerking komt voor het verlenen van vrijheden of detentiefasering is geen beslissing van de directeur maar van de selectiefunctionaris. Tegen een dergelijke beslissing (of beslissingen) staat een afzonderlijke
rechtsgang (van bezwaar en/of beroep) open. Klager had daarom in zoverre niet mogen worden ontvangen in zijn klacht. De uitspraak van de beklagcommissie kan daarom in zoverre niet in stand blijven en klager dient alsnog niet-ontvankelijk te worden
verklaard in dit onderdeel van zijn beklag.
De beslissing van de beklagcommissie om aan klager ten aanzien van deze klacht een tegemoetkoming toe te kennen kan daarom eveneens niet in stand blijven.

Ten aanzien van onderdeel c:
De directeur heeft klagers verzoek om BZT afgewezen. Voldoende aannemelijk is geworden dat aan klager na een termijn van drie maanden verblijf in de locatie een BZT zou kunnen worden toegestaan. De directeur heeft in beroep nog aangegeven dat een
dergelijke aanvraag al binnen de drie maanden-termijn zou kunnen worden ingediend, zodat het eerste bezoek zo kort mogelijk na het verstrijken van die drie maanden plaats zou kunnen vinden.
De beroepscommissie acht het begrijpelijk en niet onredelijk of onbillijk dat de
directeur – ook in klagers geval – een termijn van drie maanden heeft gehanteerd. De directeur dient immers eerst te beoordelen of een dergelijk bezoek in het geval van de specifieke gedetineerde verantwoord en niet onwenselijk is. Gelet daarop moet
worden geoordeeld dat de bestreden beslissing van de directeur – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. De uitspraak van de beklagcommissie kan daarom niet in stand blijven en het
beklag dient alsnog ongegrond te worden verklaard.
De beslissing van de beklagcommissie met betrekking tot de toekenning van een tegemoetkoming kan daarom eveneens niet in stand blijven.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel a van het beklag ongegrond en bevestigt in zoverre, met inbegrip met de bijbehorende tegemoetkomingsbeslissing, de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.
Zij verklaart het beroep van de directeur ten aanzien van de onderdelen b en c van het beklag gegrond, vernietigt in zoverre – met inbegrip van de bijbehorende tegemoetkomingsbeslissingen – de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog
niet-ontvankelijk in onderdeel b van het beklag en verklaart onderdeel c van het beklag ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 3 mei 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven