Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0098/TB, 2 mei 2016, beroep
Uitspraakdatum:02-05-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/98/TB

betreft: [klager] datum: 2 mei 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 7 januari 2016 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 18 april 2016, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. D.P. Hein en namens de Staatssecretaris, [...] en [...], werkzaam bij de
Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager over te plaatsen naar de Pompestichting te Nijmegen.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Bij beslissing van 7 oktober 1998 is hij geplaatst in de Van der Hoevenkliniek te Utrecht. Bij beslissing van 21 mei
2012 is hij overgeplaatst naar FPC Veldzicht te Balkbrug. Bij beslissing van 25 november 2014 is hij overgeplaatst naar FPC Oostvaarderskliniek te Almere. Bij brief van 22 december 2015 heeft laatstgenoemde tbs-inrichting verzocht om klager over te
plaatsen. Bij beslissing van 7 januari 2016 is klager overgeplaatst naar de Pompestichting te Nijmegen.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager is overgeplaatst vanwege een ‘obsessieve verliefdheid’. Klager ontkent obsessief verliefd te zijn, maar hij had wel sterke gevoelens van verliefdheid. Dat er sprake was van drie incidenten in twee maanden duidt niet op een obsessie. Hij heeft
geen verleden als zedendelinquent. De tbs is voor totaal andere feiten opgelegd. In FPC Oostvaarderskliniek ging alles goed. Hij was dolblij in die periode. Het is niet handig van hem dat hij zo te werk is gegaan, maar het was voor klager ook niet
fijn. Er was een misverstand over de kerk waar klager naartoe ging. Gedacht werd dat klager en de onderwijsmedewerkster naar dezelfde kerk zouden gaan. Klager heeft geprobeerd dit op te lossen, maar was daarin niet handig. Klager heeft zich neergelegd
bij de overplaatsing, maar probleem is dat deze overplaatsing wordt gezien als een derde behandelpoging, hetgeen negatieve gevolgen heeft voor klagers resocialisatie. Doel van het beroep is dat de huidige plaatsing wordt gezien als ‘voortzetting van
een
bestaande behandelpoging’. Zijn behandeling behoefde immers niet te stoppen of te veranderen. Uit niets blijkt dat de behandelpoging in de vorige setting was vastgelopen. Klager had verloven, gedroeg zich goed. Er waren geen wanklanken. Uit het dossier
blijkt niet waaruit de ‘obsessie’ zou bestaan. Er is geen verklaring van betrokkenen en/of degene op wie klager verliefd was. Er schijnt angst te hebben bestaan dat klager de vrouw op wie hij verliefd was thuis zou kunnen opzoeken. Dit blijkt uit
niets.
Klager was al veel met onbegeleid verlof geweest en heeft dat nooit gedaan. Klager is niet uit zichzelf over verliefdheid begonnen maar is verzocht door zijn behandelaars om daarover te praten. Als hij hierover geen openheid van zaken had gegeven zat
hij nu mogelijk nog in de vorige inrichting. Hij stond op het punt om naar buiten te gaan. Het was de eerste keer in klagers leven dat hij verliefd was. De beslissing van de Staatssecretaris van 7 januari 2016 bevat geen onderbouwing maar enkel een
verwijzing naar het schrijven van het hoofd van FPC Oostvaarderskliniek. Verwezen wordt naar RSJ 24 januari 2005, 04/2294/TB en RSJ 27 juni 2014, 14229/TB. De criteria van het Beleidskader Plaatsing TBS dwang 2014 zijn niet meegewogen. Verzocht wordt
om
een nieuwe beslissing voor plaatsing in de Pompekliniek met dezelfde regimekenmerken als die, welke golden in de Oostvaarderskliniek zodat klager zo spoedig mogelijk verder kan gaan met verloven en de status die hij had, en deze overplaatsing niet te
zien als gevolg van een vastgelopen behandeling, maar als het ware als een overplaatsing ten gevolge van de sluiting van een inrichting. Klager wil blijven waar hij zit en wil dat vanuit de Pompestichting zijn resocialisatietraject onmiddellijk weer
wordt opgestart.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt ingenomen.
De beslissing was een concreet antwoord op het verzoek van FPC Oostvaarderskliniek om klager over te plaatsen. Er was een situatie ontstaan die schade toebracht aan klagers behandeltraject. Klager kon niet beperkt worden in zijn verliefdheid. Dit was
ook niet fijn voor de betreffende medewerkster. Scherper toezicht van het hoofd behandeling en zijn mentor leidde niet tot gedragsverandering. De incidenten waarvan sprake is betroffen rode kaarten. De overplaatsing was terecht. Het gaat goed met
klager
in de Pompestichting. Binnenkort zal tegelijkertijd begeleid en onbegeleid verlof worden aangevraagd. Er zal ook binnenkort een zorgconferentie worden gehouden, waarop gekeken zal worden naar een mogelijke uitstroom.

4. De beoordeling
Bij de overplaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Uit de stukken en de behandeling ter zitting is vast komen staan dat klager vanuit de vorige inrichting niet is overgeplaatst omdat zijn behandeling daar vastgelopen zou zijn. Klager is overgeplaatst omdat hij verliefd is geworden op een medewerkster
van FPC Oostvaarderskliniek, hetgeen een zodanige situatie heeft doen ontstaan dat de inrichting deze niet op een andere manier meende te kunnen oplossen dan door overplaatsing van klager. Klager heeft zich bij de overplaatsing neergelegd zodat de
beroepscommissie geen aanleiding ziet om diepergaand in te gaan op de aanpak van de ontstane situatie en de afwenteling daarvan op klager. De beroepscommissie maakt uit de mededelingen namens de Staatssecretaris ter zitting op dat de Staatssecretaris
tracht om de gevolgen van de overplaatsing voor klager zo beperkt mogelijk te houden. Begeleid en onbegeleid verlof worden tegelijkertijd aangevraagd en binnenkort zal een zorgconferentie worden gehouden om te bezien of de uitstroom van klager mogelijk
is.

In het licht van al het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep niet gegrond verklaren.

De beroepscommissie doet de aanbeveling om zo spoedig als mogelijk is verlof voor klager aan te vragen en te bezien of een resocialisatietraject kan worden gestart.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter,
drs. C.W. van der Meer en mr. R. van de Water, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 2 mei 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven