Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0082/GA, 3 mei 2016, beroep
Uitspraakdatum:03-05-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/82/GA

betreft: [klager] datum: 3 mei 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.W.E. Luiten, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 11 januari 2016 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting Vught

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van de p.i. Vught in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. J.W.E. Luiten, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een disciplinaire straf d.d. 27 november 2015 van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel zonder televisie (VU-2015-2229);
b. de beslissing d.d. 27 november 2015 tot intrekking van klagers sociale en werkverloven (VU2015-2230);
c. een ordemaatregel d.d. 1 december 2015 van uitsluiting van deelname aan activiteiten voor de duur van 14 dagen met betrekking tot activiteiten die het dagprogramma van 43 uur overschrijden (VU2015-2268);
d. het niet uitreiken van een schriftelijke mededeling van de op 30 oktober 2015 verleende verloven (VU2015-2274);
e. het niet uitreiken van een schriftelijke mededeling van de ingetrokken verloven op 2 en 3 december 2015 (VU2015-2275);
f. het niet uitreiken van een schriftelijke mededeling van de ingetrokken sociale en werkverloven (VU2015-2277);

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Klager verblijft in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) en mag in het kader van een positief verlopende behandeling met regulier- en
arbeidsverlof. De bestreden beslissingen volgen na een incident tijdens klagers arbeidsverlof. Klager mocht gedurende de hem toegekende arbeidsverloven werkzaamheden verrichten bij de marktkraam van zijn vader. Toen de vader onwel werd en met
ziekteverlof is gegaan, heeft klager verzuimd dit aan de inrichting door te geven en heeft vervolgens de daaropvolgende drie weken zijn vader verzorgd. Hij was dus niet aanwezig op de markt (zijn werklocatie), hetgeen hem kan worden aangewreven, maar
op
zijn reguliere verlofadres. Klager heeft tijdens de verloven geen verdovende middelen gebruikt, geen strafbare feiten gepleegd en afgezien van het incident alle regels nauwgezet nageleefd.
Op 30 oktober 2015 is aan klager verlof verleend voor 2 en 3 december. De beslissing tot intrekking van deze verloven heeft klager pas na de datum waarop het verlof kon worden genoten ontvangen. De vermelding in de schriftelijke mededeling van de
disciplinaire straf is geen formele intrekkingsbeslissing. Klager verwijst naar het eensluidende oordeel van de schorsingsvoorzitter in zijn beslissing van 2 december 2015. De geplande verloven hadden daarom moeten worden verleend.
De gevolgen van klagers uitglijder zijn te zwaar. De opgelegde sanctie is disproportioneel en raakt klager onevenredig hard. De wijze van bestraffing is excessief terwijl hiervoor ook andere mogelijkheden bestonden..

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
a.
Onbestreden is dat klager voor een periode van drie weken tijdens het aan hem verleende arbeidsverlof niet bij de marktkraam van zijn vader werkzaamheden heeft verricht, maar zijn zieke vader thuis heeft verzorgd. Klager heeft verzuimd dit aan de
inrichting door te geven. Pas na controle door de inrichting is dit aan het licht gekomen. Naar het oordeel van de beroepscommissie is het zonder toestemming gebruiken van arbeidsverlof voor andere doeleinden onverenigbaar met de ongestoorde
tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming als bedoeld in artikel 50, eerste lid van de Pbw. Gelet hierop kan de beslissing van de directeur tot het opleggen van een disciplinaire straf aan klager bij afweging van alle in aanmerking komende belangen
niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

B, d, e en f.
Klager is gedetineerd in het kader van een aan hem opgelegde ISD-maatregel. Op grond van artikel 20c van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) kan de directeur aan klager verlof toekennen. Omtrent de intrekking van het verlof
is
in de nota van toelichting bij dit artikel - voor zover hier van belang – het volgende bepaald:

“(...) De directeur kan, indien daartoe aanleiding bestaat, besluiten een betrokkene verlof te weigeren dan wel een reeds toegekend verlof in te trekken. Tegen deze beslissingen van de directeur staat de rechtsgang overeenkomstig artikel 60 Pbw open. (...)
Ingevolge artikel 6 van de regeling dient de directeur de gedetineerde wel schriftelijk van zijn beslissing op de hoogte te stellen. Voor zover een verlofschema door de directeur is opgesteld, dat al dan niet onderdeel uitmaakt van het plan van opvang
[thans verblijfsplan, rsj], is daarmee aan dit vereiste voldaan. (...)”. (Stcrt 15 november 2002, nr. 221, p. 8).

Op grond van artikel 10, onder a van de Regeling kan de directeur het volgende verlof geheel of gedeeltelijk intrekken of niet verlenen. Gelet op artikel 51, eerste lid, onder d, van de Pbw kan de directeur ook bij wijze van een disciplinaire straf het
eerstvolgende verlof weigeren, intrekken of beperken.

Anders dan de beklagcommissie is de beroepscommissie van oordeel dat uit de schriftelijke mededeling van 27 november 2015 van de aan klager opgelegde disciplinaire straf niet volgt dat de intrekking van de verloven onderdeel uitmaakt van de
disciplinaire straf. Uit de redactie van de schriftelijke mededeling volgt dat de disciplinaire straf alleen de opsluiting van klager in een strafcel inhoudt. De directeur vermeldt in de overwegingen dat de sociale- en werkverloven zullen worden
gestopt. Dit duidt op een nog te nemen beslissing van de directeur.
Voor de directeur staan vervolgens twee wegen open om de verloven in te trekken, hetzij via een wijziging van klagers programma als onderdeel van zijn verblijfsplan als bedoeld in artikel 44h e.v. van de Penitentiaire maatregel (Pm), hetzij als een
individuele beslissing. Gebleken is dat de directeur voor het laatste heeft gekozen. Per schriftelijke beslissingen van 27 november en 3 december 2015 heeft de directeur besloten de aan klager toegekende ISD-verloven in te trekken. Naar het oordeel van
de beroepscommissie is daarmee voldaan aan de schriftelijke mededelingsplicht als bedoeld in artikel 6 van de Regeling. De schriftelijke beslissingen zijn aan klager gericht. De beroepscommissie gaat voorbij aan klagers stelling dat deze beslissingen
niet zijn uitgereikt, nu hem dit niet in zijn belangen heeft geschaad. Klager wist dat deze beslissingen zouden volgen en is hiertegen ook tijdig in beklag gegaan.

Aan de beslissing tot intrekking van de arbeids- en sociale verloven legt de directeur het hiervoor onder a toegelichte incident ten grondslag. Gelet hierop en artikel 4 onder d van de Regeling kan de beslissing van de directeur bij afweging van alle
in
aanmerking komende belangen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Voor de toepassing van verloven is het van belang dat er vertrouwen bestaat dat klager zich aan de voorwaarden zal houden. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden
verklaard.

C.
Op grond van artikel 23, eerste lid, onder a, van de Pbw kan de directeur een gedetineerde uitsluiten van deelname aan een of meer activiteiten, indien dit in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel van een
ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming noodzakelijk is.

Aan klager is een ordemaatregel opgelegd van 14 dagen uitsluiting van deelname aan activiteiten die het dagprogramma van 43 uur overschrijden. In de schriftelijke mededeling van de ordemaatregel licht de directeur toe dat klager om weer in aanmerking
te
komen voor uitbreiding van activiteiten, minimaal twee weken moet laten zien dat hij zich aan de afspraken houdt.

De beroepscommissie merkt op dat uit de stukken niet duidelijk wordt of de ordemaatregel gepaard is gegaan met een terugplaatsing van klager in zijn ISD-traject. Weliswaar wordt in het verweerschrift van 6 januari 2016 van de directeur voor de
beklagcommissie gesproken over een degradatie naar fase 1 van het ISD-traject, onduidelijk blijft of ook het verblijfsplan van klager in die zin is gewijzigd. Door de keuze van de ordemaatregel zal in beklag en beroep moeten worden geoordeeld of de
oplegging daarvan noodzakelijk is.

De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur de noodzaak om klager naast het intrekken van de verloven ook uit te sluiten van (andere) activiteiten onvoldoende heeft toegelicht. Hier komt bij dat de directeur niet specificeert voor welke
activiteiten klager wordt uitgesloten. Door in de schriftelijke mededeling enkel te verwijzen naar activiteiten die het dagprogramma van 43 uur overschrijden, is voor klager onvoldoende kenbaar van welke activiteiten hij wordt uitgesloten. Tegen deze
achtergrond dient de beslissing van de directeur bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, als onredelijk en onbillijk te worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve in zoverre gegrond worden verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie
zal
ten aanzien van dit onderdeel worden vernietigd en het beklag zal gegrond worden verklaard. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De directeur is in de gelegenheid gesteld
zijn standpunt omtrent de tegemoetkoming te bepalen. De beroepscommissie zal de tegemoetkoming vaststellen op € 20,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep wat betreft de beklagonderdelen a, b, d, e en f ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
Zij verklaart het beroep wat betreft beklagonderdeel c gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 20,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Kokee, secretaris, op 3 mei 2016

secretaris voorzitter

Naar boven