Nummer: 16/168/GB
Betreft: [Klager] datum: 25 april 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. C.G.J.E. Lut, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 15 januari 2016 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar een inrichting met een regime van beperkte gemeenschap afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 23 december 2011 gedetineerd. Hij verbleef in de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (BPG) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, waar een individueel regime geldt. Op 1 maart 2016 is hij overgeplaatst naar de
gevangenis van de p.i. Ter Apel, waar een regime van beperkte gemeenschap geldt.
3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager acht het onbegrijpelijk dat het feit dat hij niet volledig op de hoogte was van de in de inrichting geldende regelgeving omtrent het verzenden van poststukken, meeweegt bij de beoordeling van zijn verzoek tot overplaatsing. In elke inrichting
gelden weer andere regels. Mede omdat gedetineerden regelmatig worden overgeplaatst, leidt dit ertoe dat klager niet altijd van al de geldende regelgeving op de hoogte is. Hij acht het tevens onbegrijpelijk, onredelijk en onbillijk dat zijn introversie
negatief meeweegt in de beslissing van de selectiefunctionaris. Klager is wel degelijk in staat een dialoog aan te gaan en zodoende tot een oplossing te komen. Voorts is er met het voeren van zakelijke gesprekken niets mis, gezien de zakelijke relatie
tussen het inrichtingspersoneel en de gedetineerden. Daarnaast zou het feit dat klager zich bedreigd voelt door
een medegedetineerde nimmer grondslag mogen zijn voor de afwijzing van klagers verzoek tot overplaatsing. Het feit dat klager zijn angsten kenbaar heeft gemaakt is juist positief. Hij gaat hiermee zelf de confrontatie uit de weg en probeert met behulp
van het personeel de situatie op te lossen. Bovendien acht klager het onbegrijpelijk dat de selectiefunctionaris stelt dat klager zijn inzichten in de aanwezige probleemfactoren in gedrag dient te vertalen, voordat het vertrouwen kan ontstaan dat
klager
probleemloos zal functioneren op een reguliere afdeling. Klager meent dat hij zulk gedrag de afgelopen drie maanden heeft getoond. Hij heeft immers geen enkel rapport gehad en is niet betrokken geweest bij incidenten. Verder doet hij mee aan alle
activiteiten en is hij open naar het personeel. Het personeel kleineert klager en probeert hem uit de tent te lokken maar klager heeft geen enkele keer beheersproblematisch gedrag getoond. Gelet op het voorgaande en op het beginsel van minimale
beperkingen zoals verankerd in artikel 2, vierde lid, van de Pbw, acht klager de beslissing van de selectiefunctionaris onbegrijpelijk, onredelijk, onbillijk en onvoldoende gemotiveerd.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klager is op 16 september 2015 geplaatst in de BPG van de p.i. Vught. Deze plaatsing is onlangs nog getoetst door de beroepscommissie naar aanleiding van een beroep van klager (RSJ 4 januari 2016, 15/3464/GB). De plaatsing was gebaseerd op het feit dat
klager betrokken was bij criminele handelingen binnen de p.i. Leeuwarden. Er werden namelijk handelshoeveelheden contrabande aangetroffen en er waren sterke aanwijzingen dat klager medegedetineerden onder druk zette. Hoewel klagers gedrag in de BPG is
verbeterd, is er een aantal incidenten geweest. Zo wilde klager een gesloten enveloppe voor de directie afgeven en kostte het veel overtuigingskracht om hem duidelijk te maken dat dat niet is toegestaan. Klager heeft moeite als zaken niet lopen zoals
hij wilt en kan zich daarover behoorlijk opwinden. Door klagers gesloten houding kan het personeel van de p.i. Vught moeilijk een inschatting maken van zijn gedrag. De gesprekken die klager voert, zijn zakelijk en weinig inhoudelijk. Voorts heeft
klager
aangegeven zich bedreigd te voelen door een medegedetineerde en is daarom overgeplaatst naar een andere afdeling. Hij wil echter niet in gesprek met voornoemde medegedetineerde. De afgelopen periode heeft klager nodig gehad om tot inzicht te komen welk
gedrag hem in de problemen brengt. Het is derhalve nog te vroeg om hem nu al te plaatsen op een afdeling met een regime van beperkte gemeenschap. Klager dient eerst deze inzichten te vertalen in gedrag op de afdeling, zodat vertrouwen ontstaat dat hij
probleemloos op een afdeling met een regime van beperkte gemeenschap kan functioneren.
3.3. De directeur van de p.i. Vught heeft ten aanzien van het verzoek van klager in het selectieadvies van 12 januari 2016 negatief geadviseerd. Hierbij is in aanmerking genomen dat klager nog niet volledige groepsgeschikt wordt geacht gezien zijn
gedrag in de BPG-afdeling van de inrichting.
4. De beoordeling
4.1 Hoewel klager inmiddels is overgeplaatst naar de p.i. Ter Apel en derhalve niet langer in de BPG van de p.i. Vught verblijft, zal de beroepscommissie het beroep inhoudelijk behandelen nu namens klager is verzocht om een financiële
tegemoetkoming.
4.2 De afdeling voor beheersproblematische gedetineerden van de p.i. Vught is een inrichting voor mannen met een individueel regime en een uitgebreid beveiligingsniveau.
4.3 Een (al dan niet onherroepelijk) tot gevangenisstraf veroordeelde gedetineerde dient te worden geplaatst in een inrichting met een regime van algehele dan wel beperkte gemeenschap, tenzij plaatsing in een individueel regime noodzakelijk is. In
het individueel regime kunnen gedetineerden worden geplaatst die op grond van hun persoonlijkheid, gedrag of andere persoonlijke omstandigheden, een ernstig beheersrisico vormen voor zichzelf of anderen en ten gevolge daarvan niet in staat zijn in een
regime van algehele of beperkte gemeenschap te functioneren of te verblijven.
4.3. De directeur van de p.i. Vught adviseert in het selectieadvies van 12 januari 2016 negatief ten aanzien van het verzoek van klager. De beroepscommissie acht in voornoemd selectieadvies voldoende aannemelijk gemaakt dat klager, wat betreft zijn
gedrag in de inrichting, op de goede weg is. De incidenten die in het selectieadvies zijn uiteengezet, waren niet van dien aard dat een langer verblijf van klager in de BPG gerechtvaardigd werd. Dit blijkt tevens uit het feit dat de
selectiefunctionaris
elf dagen na de bestreden beslissing, zonder inhoudelijke toelichting, besloten heeft klager alsnog te selecteren voor plaatsing in de gevangenis van de p.i. Ter Apel, waar een regime van beperkte gemeenschap geldt. Gelet op het voorgaande kan de op de
onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Derhalve zal het beroep gegrond worden verklaard en dient de bestreden
beslissing te worden vernietigd. De beroepscommissie zal de selectiefunctionaris niet opdragen een nieuwe beslissing te nemen nu klager inmiddels is overgeplaatst naar de gevangenis van de p.i. Ter Apel, waar een regime van beperkte gemeenschap geldt.
De beroepscommissie zal klager een tegemoetkoming toekennen van € 100,= per maand voor de periode dat hij ten onrechte niet in een inrichting met een regime van beperkte gemeenschap heeft verbleven.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij kent klager een tegemoetkoming toe van € 200,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van L.L. Heikens, secretaris, op 25 april 2016
secretaris voorzitter