Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0824/GV, 25 april 2016, beroep
Uitspraakdatum:25-04-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/824/GV

betreft: [klaagster] datum: 25 april 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T.S.S. Overes, namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een op 2 maart 2016 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster alsmede haar raadsvrouw om haar beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klaagsters verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klaagster is het beroep als volgt toegelicht. Klaagster is bij haar geboorte niet aangegeven en wordt gezien als een vreemdeling die in de zin van artikel 8 Vreemdelingenwet geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, hetgeen er vermoedelijk
toe
zal leiden dat zij per definitie niet in aanmerking zal komen voor tijdelijk verlof. Zij meent dat er in haar geval een uitzondering gemaakt dient te worden. Verwezen wordt naar RSJ 4 november 2013, 13/3195/GV. Hoewel klaagster ongewenst is verklaard
is
zij niet uitzetbaar. Klaagster kan Nederland niet verlaten daar er geen enkel land is dat haar zal opnemen. Daarom is artikel 4, aanhef en onder l, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) niet op haar van toepassing
en
kan het verlof niet vanwege uitzetting na detentie worden geweigerd. Zij kan zich niet verenigen met het argument dat er een risico bestaat dat zij zich aan detentie zal onttrekken. Zij is haar hele leven woonachtig geweest in Lelystad en woonde daar
samen met haar moeder, zus en vijf broers. In Roma families is het gebruikelijk dat families elkaar in de gaten houden en veelal bij elkaar in huis wonen. Na haar detentie zal zij weer bij haar familie in Lelystad gaan wonen. Zij wordt regelmatig door
haar familie bezocht. Zij zullen haar na haar detentie opvangen en begeleiden. Tijdens het verlof zal zij bij haar broer D. V. verblijven. Het is uitgesloten dat zij zich aan haar detentie zal onttrekken. Uitgangspunt van de Pbw is resocialisatie en
re-integratie in de maatschappij. Indien haar verzoek wordt afgewezen, wordt onvoldoende rekening gehouden met haar resocialisatie. Zij is in 2011 veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar en haar einddatum nadert. De behandelverantwoordelijke
psycholoog staat zeer positief tegenover verlofverlening aan klaagster. In september 2015 heeft deze gesteld dat in de behandeling van klaagster de mogelijkheid om een zeer praktisch resocialisatietraject te starten zeer wordt gemist. Ook heeft zij het
belang van resocialisatie aangegeven. Zonder verloftraject blijven de risicofactoren onverminderd hoog. Juist vanwege haar verstandelijke beperking dient klaagster haar gedrag te oefenen totdat het een onderdeel van haar gedragsrepertoire is geworden.
Belangrijk is dat klaagster begeleid naar huis in Lelystad kan gaan zodat medewerkers haar familie kunnen ontmoeten en met hen afspraken kunnen maken. De familie heeft reeds aangegeven mee te willen en zullen werken aan een resocialisatietraject. De
psycholoog benadrukt dat het resocialisatieproces mogelijk risicovol zal zijn maar dat het nalaten van zo’n proces nog meer risico’s met zich mee zal brengen.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Recent is een incidenteel verlof ten behoeve van resocialisatie afgewezen. De beroepscommissie heeft in de uitspraak RSJ 4 februari 2016, 16/87/GV deze beslissing getoetst en
het beroep ongegrond verklaard. Klaagster komt ingevolge artikel 4, aanhef en onder l, van de Regeling niet in aanmerking voor vrijheden. Tevens bestaat de vrees voor onttrekking, gelet op het strafrestant en het feit dat zij ongewenst vreemdeling is.
Zij beschikt ook niet over een geldig legitimatiebewijs. Een strafonderbreking in afwachting van een beslissing op een ingediend gratieverzoek is niet logisch. Geen inschatting kan worden gemaakt over de mogelijke haalbaarheid van het verzoek.
Strafonderbreking kan slechts worden verleend voor de maximale duur van drie maanden. Het is niet te zeggen of binnen deze termijn zal worden beslist op het verzoek. Meer logisch is bij het gratieverzoek te verzoeken om opschortende werking. Navraag
leerde dat dit niet is gebeurd. Strafonderbreking is geen middel ter resocialisatie zoals is verzocht. Gelet op het zeer lange strafrestant van twintig maanden is het verlenen van onbegeleide vrijheden ten behoeve van resocialisatie nog erg prematuur.

Op klaagsters verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Zwolle heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat klaagster niet beschikt over een identiteitsbewijs en verblijfsvergunning, ze ongewenst is verklaard, haar
voorwaardelijke invrijheidstelling is ingetrokken en er sprake is van een lang strafrestant.
Het Openbaar Ministerie heeft ook negatief geadviseerd, wegens een ernstig vermoeden dat klaagster zich aan detentie zal onttrekken, het risico op maatschappelijke onrust en het ontbreken van een aanvaardbaar verlofadres.
De politie heeft zich van advies onthouden.

3. De beoordeling
Klaagster ondergaat een gevangenisstraf van acht jaar met aftrek, wegens een gekwalificeerd vermogensdelict. Aansluitend dient zij een subsidiaire hechtenis van vijf maanden te ondergaan.
De einddatum van haar detentie is thans bepaald op 30 november 2018.

Klaagsters raadsvrouw heeft verzocht om klaagster strafonderbreking te verlenen in verband met haar resocialisatie.

Strafonderbreking kan ingevolge artikel 34 van de Regeling worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof.

In de artikelen 36, 37 en 38 van de Regeling zijn de situaties waarin strafonderbreking kan worden verleend limitatief vermeld. Namens klaagster is geen van deze redenen aangevoerd.

Gelet op het bovenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Zij zal het beroep ongegrond
verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 25 april 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven