Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0943/GV en 16/1116/GV, 26 april 2016, beroep
Uitspraakdatum:26-04-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/943/GV en 16/1116/GV

betreft: [klager] datum: 26 april 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door mr. P.C. Schouten, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen de op 11 maart en 1 april 2016 genomen beslissingen van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op de beroepen en klager alsmede zijn raadsman om de beroepen schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissingen
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De medische conditie van de levenspartner van klager is dermate verslechterd dat zij vanaf 7 april 2016 onafgebroken afhankelijk is van de verzorging en ondersteuning door klager. Het advies van de
medisch adviseur staat haaks op de informatie van de huisarts van klagers partner. Het is onduidelijk waarom de medisch adviseur stelt dat er geen sprake is van een terminale fase met een overlijden op korte termijn. De huisarts stelt immers dat er
sprake is van palliatieve zorg. Dit betreft het verlenen van zorg aan een patiënt met een levensbedreigende ziekte ten einde het verkrijgen van een zo hoog mogelijke kwaliteit van leven in de laatste fase. Palliatieve zorg is aan de orde als de ziekte
waar de patiënt aan lijdt ongeneeslijk blijkt te zijn, hetgeen bij klagers levenspartner helaas het geval is. Onder palliatieve zorg valt de zorg en aandacht die een partner aan de stervende levenspartner geeft in de laatste dagen van zijn of haar
leven. Het is noodzakelijk dat klager emotionele steun kan geven aan zijn partner. Daarnaast bevestigt de huisarts dat verzorging nodig is. Tot 7 april 2016 kan de dochter van klager deze taak op haar nemen. Daarna is de partner aan haar lot
overgelaten. Vanwege haar medische gesteldheid is ondersteuning van een bij haar verblijvende verzorger nodig. Klager meent dat er sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de
Regeling).

Namens de Staatssecretaris zijn de bestreden beslissingen als volgt toegelicht. Aanvankelijk heeft de Staatssecretaris het verzoek om strafonderbreking afgewezen, maar zich daarbij onvoldoende laten adviseren door de medisch adviseur. De desbetreffende
beslissing is daarom ingetrokken en na het inwinnen van een advies van de medische adviseur is een nieuwe beslissing genomen. De medisch adviseur adviseert negatief. De partner van klager is ernstig ziek, maar klager is niet nodig bij de verzorging.
Een
terminale fase met een overlijden op korte termijn is nu nog niet aan de orde.
Klager heeft destijds een oproep gekregen zich op 9 november 2015 te melden in de penitentiaire inrichting voor de tenuitvoerlegging van zijn straf, maar hieraan geen gehoor gegeven. Klager had kunnen verwachten dat hij op elk moment zou kunnen worden
gearresteerd. Klager heeft kennelijk sindsdien niets ondernomen om op enigerlei wijze te voorzien in ondersteuning, verzorging en begeleiding van zijn partner. Op 16 februari 2016 is klager als arrestant geplaatst in het detentiecentrum Schiphol en
inmiddels overgeplaatst naar de penitentiaire inrichting Zuyderbos.
Het is niet aan de Staatssecretaris om medische informatie te beoordelen. Daarvoor wordt de medisch adviseur geraadpleegd. De Staatssecretaris heeft het advies van de medisch adviseur gevolgd. In beroep wordt enkel verwezen naar de dochter van klager.
Over andere familieleden wordt niet gesproken. Ook blijkt dat er geen of onvoldoende inspanningen zijn verricht om de gewenste zorg door anderen te laten verrichten.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van het detentiecentrum Schiphol heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Het OM heeft negatief geadviseerd. De medisch adviseur heeft negatief geadviseerd.

3. De beoordeling
De beroepen zijn gericht tegen de beslissingen van de Staatssecretaris van 11 maart en 1 april 2016. Wat betreft de beslissing van 11 maart 2016 heeft de Staatssecretaris op 1 april 2016 klager medegedeeld dat deze beslissing wordt ingetrokken. Gelet
hierop is het belang aan klagers beroep voor zover gericht tegen de beslissing van 11 maart 2016 komen te ontvallen. Klager zal in zoverre niet-ontvankelijk in zijn beroep worden verklaard.

Wat betreft de beslissing van 1 april 2016 overweegt de beroepscommissie als volgt.

Klager ondergaat een gevangenisstraf van zes maanden, wegens oplichting, valsheid in geschrifte en het niet voldoen aan een ambtelijk bevel. De einddatum van zijn detentie valt op of omstreeks 12 augustus 2016.

Op grond van artikel 34 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Op grond van artikel 36 van de Regeling kan
strafonderbreking worden verleend voor verzorging van een ernstig zieke levenspartner. Klager stelt de vrouw van wie hij destijds is gescheiden, hierna te noemen zijn ex-echtgenote, thans zijn levenspartner is. Onweersproken is dat klagers
ex-echtgenote
ernstig ziek is. Naar het oordeel van de beroepscommissie is uit de stukken echter onvoldoende aannemelijk geworden dat klagers ex-echtgenote thans zijn levenspartner is met wie hij – naar zijn zeggen – een gemeenschappelijk huishouden voert. Klager
woont blijkens het gratieformulier van november 2015 op een ander adres dan zijn ex-echtgenote. Dit adres is sedert oktober 2014 klagers GBA adres, zoals is vermeld op het Advies Vrijheden van maart 2016.
Bovendien heeft de Staatssecretaris mogen afgaan op het advies van de medisch adviseur, dat inhoudt dat klagers aanwezigheid bij zijn ex-echtgenote niet noodzakelijk is en dat van een terminale fase met een overlijden op korte termijn thans nog geen
sprake is. Dat de huisarts heeft beschreven dat de behandeling van klagers ex-echtgenote palliatief van aard is, is daarmee niet in tegenspraak. Voorts is gesteld noch gebleken dat inspanningen zijn verricht om de benodigde zorg op een andere wijze te
organiseren. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep voor zover gericht tegen de beslissing van de Staatssecretaris van 11 maart 2016.
Zij verklaart het beroep gericht tegen de beslissing van de Staatssecretaris van 1 april 2016 ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Kokee, secretaris, op 26 april 2016

secretaris voorzitter

Naar boven