Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0065/GA, 25 april 2016, beroep
Uitspraakdatum:25-04-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 16/65/GA

Betreft: [...] datum: 25 april 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E.M. Steller, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 12 januari 2016 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 8 maart 2016, gehouden in de p.i. Krimpen aan den IJssel, zijn gehoord klagers raadsman, mr. E.M. Steller, en de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van voormeld PPC, [...].
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid (in het buitenland) bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Op 1 maart 2016 heeft de juridisch medewerker bij de p.i. Amsterdam Over-Amstel een uittreksel van klagers behandelplan toegezonden aan het secretariaat van de Raad.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 12 januari 2016, inhoudende
dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Nergens blijkt uit dat klager zichzelf van het leven zou kunnen/willen beroven of dat hij zichzelf ernstig lichamelijk letsel kan/wil toebrengen. Ook van vormen van verwaarlozing of gevaar voor de
veiligheid van derden of goederen is niet gebleken. Hoe klager zichzelf maatschappelijk ten gronde kan richten is onduidelijk nu hij in een huis van bewaring verbleef. De psychiater heeft meegedeeld dat klager zich binnen de muren staande lijkt te
kunnen houden. Derhalve is geen sprake van een gevaar in de zin van de Pbw. Voorts is niet voldaan aan het subsidiariteitsvereiste. Klager had graag contact willen hebben met een Arabische psychiater. Niet gebleken is dat klager de mogelijkheid is
geboden tot een dergelijk contact. Onder deze omstandigheden kan de dwangbehandeling niet worden gezien als uiterste middel. Bovendien is de dwangbehandeling niet proportioneel, nu op geen enkele wijze is gebleken dat klager lijdensdruk ervaart.
Overigens had klager de laatste keer dat hij door zijn raadsman is gezien geen half kaal geschoren hoofd.

De directeur heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De directeur is door zowel klagers behandelend psychiater als een onafhankelijk psychiater geadviseerd over te gaan tot toepassing van a-dwangbehandeling ten aanzien van klager. Bij
klager
is sprake van betrekkings- en vervolgingswanen en van visuele hallucinaties die hem een hoge mate van angst geven; klager was bijvoorbeeld bang voor zijn tv en voor de tolk. Elke keer als het personeel klagers cel binnentrad, werd klager op de wc
aangetroffen; zeer waarschijnlijk werd dit gedrag ingegeven door angst. Er is sprake van gevaar als bedoeld in artikel 46a, eerste lid onder a., b. en c., en derde lid, van de Pbw. Vlak voorafgaand aan de bestreden beslissing had klager al zijn kleding
kapot gescheurd en zijn hoofd half kaal geschoren. Volgens klager zit er een lens in de televisie die zijn oog verbrandt; hij liep door de inrichting met een afgedekt oog. Er bestaat causaal verband tussen het gevaar en de stoornis. Aangezien
ziektebesef bij klager ontbreekt bestaat er geen wens of bereidheid tot het maken van behandelafspraken (over medicatie). Daarnaast is contact met klager moeizaam door de taalbarrière en doordat hij als gevolg van zijn stoornis geen gebruik wil maken
van een tolk. Andere behandelinterventies die zijn ingezet, zoals het plaatsen van klager in een individueel programma en het motiveren van klager tot vrijwillige medicatie-inname, werkten slechts voor korte duur; daarna nam het effect af en de
lijdensdruk toe. Klager heeft gezegd dat een familielid van hem met een Arabische achtergrond psychiater is en dat hij graag door hem wil worden onderzocht. De inrichting wilde hier best aan voldoen, maar kon dit familielid zonder nadere informatie van
klager niet opsporen. Dit is tegen klager gezegd. Klager heeft dit punt vervolgen laten rusten. A-dwangbehandeling is noodzakelijk om de psychose van klager in remissie te brengen en het uit dit toestandsbeeld voortvloeiende gevaar af te wenden.

3. De beoordeling
De directeur heeft de beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die niet bij klagers behandeling betrokken is, maar klager kort tevoren heeft onderzocht.
In navolging van het bepaalde in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw heeft de directeur de verklaringen van die psychiaters overgelegd. Voorts is namens de directeur een uittreksel van klagers behandelplan overgelegd, waarin de mogelijkheid tot
toepassing van dwangbehandeling met medicatie ten aanzien van klager is vermeld.

Uit de verklaringen van de psychiaters en het uittreksel van het behandelplan komt het volgende naar voren. Klager heeft psychotische klachten in de zin van betrekkings- en vervolgingswanen en visuele hallucinaties. Vanuit deze psychotische beleving is
klager zeer angstig en achterdochtig. Sinds de opname in het PPC is sprake van een verslechtering in de ernst van de belevingen. Het personeel treft klager regelmatig aan op het toilet; de indruk is dat klager dit doet vanuit angst. Klager geeft aan
continu bedreigd te worden door andere mensen, denkt dat er een lens in de televisie zit waardoor zijn oog is verbrand en dat hij in de gaten wordt gehouden door Japan. Binnen de muren van het PPC lijkt klager zich enigszins staande kunnen houden, maar
er is sprake van een dusdanig hoge, toenemende lijdensdruk door de belevingen van klager, dat de inschatting is dat de mate van angst zodanig oploopt dat er een verhoogd risico is op agressie jegens zichzelf, anderen of materialen. Recentelijk heeft
klager al zijn kleding kapot gemaakt en zijn haar half afgeschoren. Het huidige psychiatrische

toestandsbeeld maakt het onmogelijk dat klager een geaccepteerd maatschappelijk leven opbouwt na zijn detentie. Vanwege het ontbreken van ziektebesef bestaat er geen bereidheid van klager tot behandeling. Daarnaast vertrouwt klager de tolk niet, met
als
gevolg dat contact nauwelijks tot stand komt. Er is meermalen geprobeerd klager te motiveren tot vrijwillige medicatie-inname, maar desondanks weigert klager medicatie. Ook is geprobeerd klager minder angst te laten ervaren door de stroom van zijn
televisie af te halen en hem in een cellulair programma te plaatsen. Deze maatregelen hebben niet geholpen; de psychose werd er niet door opgelost. Er bestaat geen mogelijkheid tot het aanbieden van een andere behandeling dan een medicamenteuze
behandeling. Anti-psychotica zijn een doelmatig middel om het psychotisch beeld te behandelen en daarmee het gevaar af te wenden.

Gelet op vorenstaande informatie acht de beroepscommissie aannemelijk dat klager een psychiatrische stoornis heeft, dat klager vanuit die stoornis gevaar als bedoeld in artikel 46a, eerste lid onder a., b., en c, en derde lid, van de Pbw (voor
zichzelf)
veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen en zelfs zal toenemen. Tevens is voor de beroepscommissie
aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van doelmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit. Het namens klager ingenomen standpunt dat niet is voldaan aan het subsidiariteitsvereiste omdat geen Arabische psychiater
is ingeschakeld deelt de beroepscommissie niet, nu uit de ter zitting door de directeur gegeven inlichtingen blijkt dat klager te kennen heeft gegeven onderzocht te willen worden door een familielid met Arabische afkomst die psychiater is en dat de
inrichting wel aan dit verzoek wilde maar niet heeft kunnen voldoen omdat klager geen nadere informatie over dat familielid kon verstrekken.
Op grond van het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de directeur om bij klager dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen niet kan worden aangemerkt als onredelijk of
onbillijk. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 25 april 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven