Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 99/0187/GB B, 6 augustus 1999, beroep
Uitspraakdatum:06-08-1999

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: B 99/187/GB

Betreft: [klager] datum: 6 augustus 1999

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet heeft kennis genomen van een op 28 april 1999 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1970], verder te noemen appellant,

gericht tegen een beslissing d.d. 21 april 1999 van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van appellant gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in de gesloten gevangenis te Sittard ongegrond verklaard.

2. De feiten
2.1. Appellant is sedert 22 oktober 1998 gedetineerd. Hij is op 16 april 1999 vanuit het huis van bewaring te Roermond geplaatst in de gevangenis te Sittard, waar een regime van algehele gemeenschap geldt.

2.2. Appellant ondergaat een gevangenisstraf van twee jaar en drie maanden met aftrek. De tenuitvoerlegging van deze straf is aangevangen op 20 februari 1999. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 14april 2000.

3. De standpunten
3.1. Appellant is van mening dat ten onrechte is beslist hem te plaatsen in een gesloten gevangenis in plaats van in een inrichting met een meer open setting op de gronden dat hij als Portugees niet beschikt over een geldigeverblijfsvergunning en onduidelijk is of hij in Nederland zou mogen verblijven. Hij ontleent een verblijfsrecht aan het feit dat hij een E.G.-onderdaan is. Hij verblijft langer dan 10 jaar hier te lande en is gehuwd met eenNederlandse. Samen runnen zij sinds 9 juli 1997 een bedrijf, genaamd [...]., te Bergeyk. Tot zijn veroordeling werkte hij voorts (vanaf 1 mei 1997) bij het bedrijf [...]te Hapert, waar zijn echtgenote eveneens werkzaam is. Zodra hijweer beschikbaar is voor dit bedrijf, zal hij daar opnieuw in dienst treden.
Op verzoek van dit bedrijf wonen hij en zijn echtgenote sinds augustus 1998 (tijdelijk) in het werknemerspension van het bedrijf te Retie (België). Zij zijn beiden op 13 oktober 1998 door de Belgische autoriteiten in het bezitgesteld van een E.G-verblijfskaart, die geldig is tot 23 juni 2003.
Appellant heeft een groot zakelijk belang bij plaatsing in een meer open inrichting. Hij zal zich niet aan zijn detentie onttrekken, gelet op zijn sociale en economische belangen hier te lande.
De officier van justitie te Roermond heeft op 23 maart 1999 schriftelijk bericht geen bezwaar te hebben tegen een plaatsing van appellant in een half open inrichting (h.o.i.).
De bestreden beslissing is in strijd met het discriminatieverbod zoals dat is neergelegd in onder meer artikel 1 van de Grondwet (GW) en artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en defundamentele vrijheden (EVRM), alsmede met het in artikel 8 EVRM neergelegde recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Appellant komt niet in aanmerking voor plaatsing in een inrichting met een meer open setting. Blijkens het door de directeur van de penitentiaire inrichtingen "Roermond" te Roermond uitgebrachte plaatsingsadvies heeft appellant dePortugese nationaliteit, beschikt hij in Nederland niet over een geldige verblijfstitel en is het onduidelijk of hij na zijn invrijheidstelling in Nederland kan c.q. mag verblijven. Gelet op zijn leeftijd, strafrestant engroepsgeschiktheid is hij geplaatst in de gesloten gevangenis te Sittard.

4. De beoordeling
4.1. Gelet op zijn leeftijd, de lengte van zijn straf en zijn strafrestant ten tijde van de bestreden beslissing behoort appellant tot de categorie langgestrafte gedetineerden voor opneming van wie onder meer de geslotengevangenis te Sittard is bestemd. Voorts zijn daarvoor bestemd de penitentiaire vormingsinrichting "De Kruisberg" te Doetinchem en de gevangenissen "Westlinge" te Heerhugowaard, "Bankenbosch" te Veenhuizen en "Maashegge" teOverloon, alle met een half open regime en daardoor relatief kwetsbaar karakter.

4.2. De beslissing van de selectiefunctionaris appellant te plaatsen in de gesloten gevangenis te Sittard in plaats van in een half open inrichting is niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komendebelangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Hierbij is in aanmerking genomen dat appellant voldoet aan de voor die gevangenis geldende criteria. Bovendien heeft hij de Portugese nationaliteit en beschikt hijalszodanig niet over een geldige E.G-verblijfskaart die is vereist voor langdurig verblijf in Nederland, waardoor onduidelijk is of hij na invrijheidstelling langdurig in Nederland zal mogen verblijven. De selectiefunctionaris heeftdan ook in redelijkheid kunnen oordelen dat appellant niet voldoet aan de voor plaatsing in een h.o.i. geldende voorwaarde dat een gedetineerde na zijn ontslag uit detentie in Nederland mag verblijven, die wordt genoemd in deministeriële circulaire d.d. 28 juli 1993 inzake detentiefasering (kenmerk 377359/93/DJ), zoals gewijzigd bij ministeriële circulaire d.d. 24 maart 1998 inzake wijziging criteria h.o.i.-plaatsing (kenmerk 67300/98/DJI).
De omstandigheden dat appellant gedragsmatig wel geschikt wordt geacht voor plaatsing in een h.o.i., en dat de officier van justitie te Roermond geen bezwaar heeft tegen een zodanige plaatsing van appellant, kan aan vorenstaandoordeel niet afdoen.
Evenmin kan daaraan afdoen dat hij in het bezit is van een door de Belgische autoriteiten afgegeven E.G.-verblijfskaart met een geldigheidsduur tot 23 juni 2003, nu uit de stukken onduidelijk is in hoeverre de veroordeling endetentie in Nederland gevolgen heeft voor zijn verblijfstitel in België.
De bestreden beslissing levert naar het oordeel van de beroepscommissie geen strijd op met het in artikel 1 GW en artikel 14 EVRM neergelegde discriminatieverbod en het in artikel 8 EVRM neergelegde recht op respect voor hetfamilie- en gezinsleven.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. J.P. Balkema en mr. P.C. Vegter, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 6 augustus 1999

secretaris voorzitter

Naar boven