nummer: 15/4365/GA
betreft: [klager] datum: 19 april 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 17 december 2015 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Ter zitting van de beroepscommissie van 11 maart 2016, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het PPC Vught.
Op 5 april 2016 zijn van de directeur nadere stukken ontvangen. Een kopie hiervan is aan klager toegezonden.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de definitieve beslissing van de directeur van 17 december 2015, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder:
a-dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Aanvankelijk zou in december 2015 worden gestart met de a-dwangbehandeling. Dat is niet gebeurd, omdat klager op dat moment zijn medicatie vrijwillig innam. Klager is kort geleden
gestopt met het innemen van zijn medicatie om te laten zien dat hij ook goed functioneert zonder medicatie. Hij deed net alsof hij de medicatie innam. Toen het personeel klager meedeelde dat het goed met hem ging, heeft klager aan het personeel verteld
dat hij de medicatie niet innam. Hierop is besloten uitvoering te geven aan de bestreden beslissing. Klager heeft eerder in het jaar 2014 antipsychotica geslikt. Hij heeft zich de afgelopen zes maanden goed gedragen. Hij is niet gevaarlijk voor
zichzelf. Het is inmiddels al drie jaar geleden dat hij zich met een scheermesje automutileerde. Hij heeft nooit gemerkt dat anderen bang voor hem zijn. Klager liet zijn bestek vaak slingeren en daarom is plastic bestek aan hem gegeven. Voordat hij
zijn
medicatie innam kreeg hij veel rapporten. Klager voelt zich goed door de medicatie. Hij wil graag weer proberen om vrijwillig zijn medicatie in te nemen. Klager geeft ter zitting desgevraagd toestemming voor het overleggen van het behandelplan door de
directeur aan de beroepscommissie.
Door de directeur is de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
De directeur bevestigt ter zitting dat hij het behandelplan aan de beroepscommissie zal overleggen. De adviezen van de psychiaters dateren van november 2015. De voorgenomen beslissing dateert van 11 december 2015. Dit tijdsverloop is het gevolg van een
misverstand tussen de psychiaters en de directeur. Klager was voorafgaand aan de bestreden beslissing niet bereid om zijn medicatie vrijwillig in te nemen. Toen klager duidelijk werd gemaakt dat om die reden een dwangbehandeling zou worden opgestart,
is
hij zijn medicatie vrijwillig gaan innemen. In overleg met de behandelend psychiater is daarop besloten de procedure af te ronden, maar de dwangmedicatie niet op te starten. Bij medicatie is het van belang dat deze consistent wordt ingenomen. Nadat
klager medicatieontrouw bleek te zijn, is de bestreden beslissing ten uitvoer gelegd. Klagers stelling dat hij zijn medicatie gedurende enige tijd niet heeft ingenomen, kan niet worden gecontroleerd. Of een gedetineerde daadwerkelijk zijn medicatie
heeft ingenomen, is in het algemeen moeilijk te controleren. Sommige gedetineerden verstoppen hun medicatie achterin hun kies.
3. De beoordeling
Alvorens de beslissing tot a-dwangbehandeling is genomen heeft de directeur, in navolging van het bepaalde in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw advies ingewonnen bij de behandelend psychiater van klager en bij een psychiater die niet bij klagers
behandeling betrokken is, maar klager kort tevoren heeft onderzocht. Op 5 april 2016 is van de directeur onder meer (een uittreksel van) het behandelplan ontvangen.
Uit de psychiatrische adviezen komt het volgende naar voren. Klager is bekend met een psychotische stoornis met paranoïdie. Klager heeft zich onder invloed van een psychotisch toestandsbeeld met betrekkingswanen geautomutileerd door sneetjes onder zijn
ogen te maken met een scheermes. Het gevaar bestaat dan ook dat hij zichzelf van het leven zal beroven of zichzelf ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen. Daarnaast bestaat het gevaar dat klager met hinderlijk gedrag agressie van anderen zal
oproepen. Klager krijgt vrijwel dagelijks een verslag aangezegd en hij volgt aanwijzingen van het personeel nauwelijks op. Hij maakt geregeld karatebewegingen en is provocerend uit het niets. Ook bestaat het gevaar dat klager een ander van het leven
zal
beroven of hem ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen. Klager wordt verdacht van poging tot doodslag en heeft recent bij de medische dienst een dreigende en intimiderende houding aangenomen als gevolg waarvan het hem niet meer is toegestaan alleen
op
gesprek te komen bij de medische dienst. Er bestaat ook een gevaar voor de algemene veiligheid van personen en goederen. Klager vernielt huisraad. Hij heeft vaak een schaderapport gekregen. De a-dwangbehandeling is proportioneel. Met klager is
herhaaldelijk gesproken over het nut en de noodzaak van het gebruik van antipsychotica. Hij heeft geen ziektebesef en is niet consistent in zijn bereidheid medicatie in te nemen. Hij wordt overal naartoe begeleid en wordt ondersteund bij de algemeen
dagelijkse levensverrichtingen. Er is geen alternatief voor a-dwangbehandeling. De a-dwangbehandeling is doelmatig, omdat van antipsychotica mag worden verwacht dat deze bijdraagt aan het in ernst doen afnemen van het gevaar dat uit klagers stoornis
voortkomt. In de pro justitia rapportage is vermeld dat klager eerder met antipsychotica is behandeld, waarna de psychose in ernst afnam.
Gelet op de over klager verstrekte informatie acht de beroepscommissie aannemelijk dat klager een psychiatrische stoornis heeft en dat klager vanuit die stoornis gevaar als bedoeld in artikel 46a, eerste lid, onder a en d, van de Pbw, artikel 46a,
tweede lid, onder a, van de Pbw en artikel 46a, derde lid, van de Pbw veroorzaakt. Ook is naar het oordeel van de beroepscommissie aannemelijk dat zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet
veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Tevens is voor de beroepscommissie aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van
de directeur om bij klager een dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk of onbillijk. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. R.K. Boelens en J. Plaisier, MSc, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Boerhof, secretaris, op 19 april 2016.
secretaris voorzitter