Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0965/GV, 15 april 2016, beroep
Uitspraakdatum:15-04-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/965/GV

betreft: [klager] datum: 15 april 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H. Raza, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 14 maart 2016 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Ingevolge artikel 21 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) kan aan een gedetineerde incidenteel verlof worden verleend indien de
gedetineerde
een persoonlijke gebeurtenis wenst bij te wonen, waarbij zijn/haar aanwezigheid noodzakelijk is. Klagers dochter is op 26 februari 2016 bevallen. Klager heeft verzocht om incidenteel verlof om zijn kleinkind te kunnen bezoeken. Hiermee is voldaan aan
het bepaalde in artikel 21 van de Regeling. De moeder van klagers dochter heeft toestemming verleend voor een verblijf van klager bij haar gedurende verlof. De opsomming van de gevallen in de artikelen 21 tot en met 33 van de Regeling is niet
limitatief. Dit blijkt uit de woordkeuze ‘kan’ die in de meeste artikelen is opgenomen. Dat betekent dat elk verzoek om incidenteel verlof dient te worden getoetst aan de Regeling, in het bijzonder aan de artikelen 21 en 22. In het onderhavige geval
heeft een dergelijke toetsing niet plaatsgevonden, hetgeen in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. Ook is voldaan aan het bepaalde in artikel 22 van de Regeling. De afwijzende beslissing is onvoldoende gemotiveerd.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven –toegelicht. Het klopt dat de opsomming van de gevallen in de artikelen 21 tot en met 33 van de Regeling niet limitatief is. Het kraambezoek is echter specifiek
voorbehouden aan de levenspartner. Er is gekeken of sprake is van bijzondere (medische) omstandigheden. Hiervan is niet gebleken. Klagers dochter en haar kind zijn een dag na de bevalling uit het ziekenhuis ontslagen. Klagers dochter kan klager samen
met haar pasgeboren kind bezoeken in de inrichting, waarbij de directeur een aparte bezoekruimte kan aanbieden. Er is geen sprake van een gebeurtenis, waarbij klagers aanwezigheid noodzakelijk is.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie De Schie te Rotterdam heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat er geen complicaties zijn. Klager kan in de gelegenheid worden gesteld zijn dochter en kleinkind op bezoek te laten komen in een
aparte
bezoekruimte.
Het Openbaar Ministerie heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Uit klagers justitiële documentatie blijkt dat klager niet eerder is veroordeeld.
De politie heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verlofadres.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vijf jaar, wegens overtreding van de Wet wapens en munitie en de Opiumwet. De einddatum van zijn detentie valt op of omstreeks 22 februari 2018.

Krachtens artikel 21 van de Regeling kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. Ingevolge artikel 26 van de Regeling kan
incidenteel verlof worden verleend voor een kraambezoek aan de levenspartner van de gedetineerde en het pasgeboren kind. Deze situatie doet zich hier niet voor. Overigens is ook niet gebleken dat een kraambezoek van klager aan zijn kleinkind (op
medische gronden) noodzakelijk is. Gezien het vorenstaande kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden
verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter,
mr. C.M. van der Bas en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Boerhof, secretaris, op 15 april 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven