nummer: 15/3921/TA
betreft: [klager] datum: 25 april 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 9 november 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Veldzicht te Balkbrug, verder te noemen de inrichting,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 7 maart 2016, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M. Lubbers, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...],
hoofd behandelaar.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de in het kader van een dwangtraject door de psychiater voorgeschreven medicatie.
De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is het niet eens met de dwangmedicatie. Klagers klacht is zowel gericht tegen het toepassen van a-dwangbehandeling als de daarvoor gebruikte medicatie. De medicatie was in april 2015
gestopt en in juli 2015 weer hervat, vijf dagen nadat klager op 12 juli 2015 in de separeercel was geplaatst. Klager gedroeg zich rustig in de iso. Hij heeft op 29 september 2015 beklag ingediend, omdat hij zich slecht voelde. Hij had veel pijn in zijn
borstkas door de medicatie. Er werd echter geen hulp ingeroepen. Klager krijgt nog steeds een depot toegediend. Voordat klager dwangmedicatie kreeg toegediend ging het veel beter met hem.
De beslissing tot het toepassen van a-dwangbehandeling is niet op goede gronden genomen. De tweede externe psychiater heeft klager niet gezien. Dit roept vragen op over hoe waardevol die verklaring is. De inrichting concludeert te gemakkelijk dat
a-dwangbehandeling noodzakelijk is. Er wordt gesproken over klagers gedrag in de inrichting, zonder hierin concreet te zijn. Bovendien is het gedrag niet dusdanig dat gevreesd moet worden dat hij zal vervallen in een psychose.
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het volgende standpunt ingenomen. Het medicatiegebruik van klager is wisselend. Hij is moeilijk in te stellen op medicatie en functioneert moeizaam. Klager laat zich geen grenzen stellen. Hij toont
dreigend gedrag en heeft geen ziekte-inzicht. Hij vindt dat hij niet gevaarlijk is, maar de inrichting ziet dat anders. Hij wil het personeel ‘pakken’. Klager had eerder een dwangtraject in FPC Oostvaarderskliniek. Na zijn overplaatsing eind 2014 is
hij
op vrijwillige basis medicatie gaan innemen tot april 2015. De situatie is vergelijkbaar met die in de Oostvaarderskliniek. De inrichting wil voorkomen dat hij fysiek agressief reageert. Na toediening van de medicatie gaat het niet acuut slechter met
klager. De a-dwangbehandeling is gestart op 21 juli 2015 en voortgezet op 19 oktober 2015 en 15 januari 2016. Waarschijnlijk zal de a-dwangbehandeling in de maand april 2016 wederom worden voortgezet. Klager wil stoppen met medicatie, maar hij heeft
blijvend medicatie nodig.
3. De beoordeling
Ter zitting van de beroepscommissie heeft klager toegelicht dat zijn klacht betrekking heeft op de toepassing van a-dwangbehandeling en de verstrekking van medicatie door de psychiater.
Op grond van artikel 69, eerste lid, onder g jo. artikel 16c van de Bvt kan een verpleegde bij de beroepscommissie beroep instellen tegen de beslissing tot het toepassen van a-dwangbehandeling. Op grond van artikel 69, vierde lid jo. artikel 58, vijfde
lid, van de Bvt moet het beroepschrift uiterlijk op de zevende dag na die waarop de verpleegde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen worden ingediend. Een na afloop van deze termijn ingediend beroepschrift is
niettemin ontvankelijk, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de verpleegde in verzuim is geweest.
Op 21 juli 2015 is besloten tot het toepassen van a-dwangbehandeling. Het beroepschrift van klager dateert van 29 september 2015 en is op 5 oktober 2015 door het secretariaat van de commissie van toezicht ontvangen. Klager heeft derhalve te laat
beroep
ingediend. Gesteld noch gebleken is dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Klager kan derhalve in zoverre niet worden ontvangen in zijn beroep.
Overigens merkt de beroepscommissie op dat het beroepschrift geen betrekking kan hebben op de later genomen beslissingen van het hoofd van de inrichting van 19 oktober 2015 en 15 januari 2016, tot voortzetting van de dwangbehandeling. Afgezien hiervan
staat tegen beslissingen tot voortzetting van de dwangbehandeling geen direct beroep open bij de beroepscommissie, maar zal eerst beklag moeten worden ingediend bij de beklagcommissie.
Wat betreft de medicatieverstrekking door de psychiater is de beroepscommissie van oordeel dat klager hierover niet kan klagen. De Bvt kent niet de mogelijkheid om zich te beklagen over het medisch handelen van de psychiater. Klager kan derhalve niet
in
deze klacht worden ontvangen. Het beroep zal om die reden in zoverre ongegrond worden verklaard.
De niet-ontvankelijkverklaring van klagers beroep brengt mee dat de beroepscommissie geen aandacht kan besteden aan de door klager opgeworpen vragen omtrent de onafhankelijkheid van de geconsulteerde tweede psychiater en de wijze waarop deze tot zijn
conclusie is gekomen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet ontvankelijk in zijn beroep tegen de beslissing van 20 juli 2015 tot toepassing van a-dwangbehandeling.
Zij verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Kokee, secretaris, op 4 april 2016
secretaris voorzitter