nummer: 15/4350/GA
betreft: [klaagster] datum: 31 maart 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.J. Klock, namens
[...], verder te noemen klaagster,
gericht tegen een uitspraak van 18 december 2015 van de beklagcommissie bij de locatie Nieuwersluis,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Bij brief van 3 maart 2016 heeft klaagsters raadsvrouw, mr. D.J. Klock, meegedeeld dat klaagster inmiddels niet meer in Nederland verblijft en dat zij zelf evenmin ter zitting van de beroepscommissie van 8 maart 2016, in de penitentiaire inrichting
Krimpen aan den IJssel, zal verschijnen.
De plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de locatie Nieuwersluis heeft op 8 maart 2016 laten weten dat geen vertegenwoordiger van de inrichting ter zitting zal verschijnen. Op
25 februari 2016 had de directeur zijn standpunt reeds nader schriftelijk toegelicht.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in een strafcel, onder toepassing van cameratoezicht, wegens het niet opvolgen van aanwijzingen van het personeel alsmede wegens verbaal en fysiek agressief gedrag jegens personeel.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klaagster en de directeur
Namens klaagster is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Op 25 oktober 2015 heeft klaagster tijdens de recreatietijd haar broer gebeld. Tijdens dit gesprek werd klaagster door het personeel gemaand het
gesprek te beëindigen omdat zij niet mocht bellen. Er werd tegen haar geschreeuwd. Toen zij vroeg waarom er tegen haar werd geschreeuwd, werd zij door het personeel op de grond geduwd en daarbij werd haar arm hardhandig op haar rug gedraaid. Klaagster
en de directeur hebben verschillende zienswijzen aangaande de omstandigheden voorafgaande aan de bestraffing. Om die reden heeft klaagster in het klaagschrift aan de beklagcommissie verzocht de camerabeelden te bekijken. De directeur heeft de
camerabeelden niet ingebracht. De beklagcommissie is volledig voorbij gegaan aan het verzoek van klaagster om de camerabeelden te bekijken. Nu de standpunten van de directeur en klaagster zo uiteen lopen, had de beklagcommissie positief moeten
beslissen
op klaagster verzoek om de camerabeelden te bekijken. De beslissing van de beklagcommissie is niet juist en onvoldoende gemotiveerd.
De directeur heeft in beroep meegedeeld dat hij zich kan verenigen met de uitspraak van de beklagcommissie. De directeur heeft van de beklagcommissie niet het verzoek ontvangen om de camerabeelden te bekijken. Het is niet gebruikelijk om camerabeelden
te betrekken in een beklagzaak. Tijdens de beklagzitting is door klaagster noch haar raadsvrouw gesproken over het zien van camerabeelden. In voorbereiding op de beklagzitting heeft de directeur de camerabeelden bekeken. Op grond van die beelden is
nogmaals geconcludeerd dat klaagster destijds op goede gronden disciplinair is gestraft. Inmiddels zijn de camerabeelden overgeschreven.
3. De beoordeling
Namens klaagster is aangevoerd dat de beklagcommissie ten onrechte voorbij is gegaan aan klaagsters verzoek om de camerabeelden te bekijken. Wat hiervan zij, de beroepscommissie gaat aan dit verweer voorbij, nu zij het beklag in beroep opnieuw ten
gronde beoordeelt.
De beroepscommissie stelt vast dat het verzoek om de camerabeelden te bekijken in beroep niet is herhaald.
In de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf staat dat de straf is ingegaan op
25 oktober 2015. De schriftelijke mededeling dateert van 26 oktober 2015 en is ook op die dag door de directeur ondertekend. Gelet hierop en nu de hierover bij de beroepscommissie gerezen vragen niet door de directeur zijn beantwoord, houdt de
beroepscommissie het ervoor dat de disciplinaire straf met terugwerkende kracht is opgelegd. Een disciplinaire straf kan op grond van de Pbw niet met terugwerkende kracht worden opgelegd. Voorts constateert de beroepscommissie dat op de zich in het
dossier bevindende schriftelijke mededeling niet is aangetekend op welke dag en hoe laat die mededeling aan klaagster is uitgereikt, zodat niet kan worden vastgesteld dat die mededeling onverwijld – zoals is voorgeschreven in artikel 58, eerste lid, in
verbinding met artikel 57, eerste lid onder j. en k., van de Pbw – aan klaagster is uitgereikt. Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep (op formele gronden) gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het
beklag alsnog gegrond verklaren.
Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden ziet de beroepscommissie aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming. Bij de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming is van belang de vraag of de
directeur in redelijkheid heeft kunnen komen tot de bestreden beslissing. In het dossier bevinden zich twee schriftelijke verslagen van twee personeelsleden, waarin gedetailleerd is beschreven wat er, volgens de personeelsleden, op 25 oktober 2015 is
gebeurd. De in die verslagen beschreven feiten en omstandigheden komen in grote mate met elkaar overeen. Klaagster heeft een andere visie op hetgeen is voorgevallen op 25 oktober 2015. Klaagster heeft evenwel niet consistent verklaard over wat er
volgens haar op 25 oktober 2015 is gebeurd; wat klaagster ter beklagzitting heeft meegedeeld over het voorval, komt niet overeen met wat in het klaag- en beroepschrift over het voorval is beschreven. Bij deze stand van zaken heeft de beroepscommissie
onvoldoende reden om meer geloof te hechten aan het standpunt van klaagster dan aan dat van de directeur. De beroepscommissie acht dan ook aannemelijk dat klaagster zich heeft gedragen op de wijze als in de schriftelijke verslagen is vermeld. Nu dit
gedrag onverenigbaar is met de orde en veiligheid in de inrichting, kan de beslissing van de directeur om klaagster de bestreden disciplinaire straf op te leggen niet worden aangemerkt als onredelijk of onbillijk. De beslissing van de directeur om
klaagster tijdens haar verblijf in de strafcel te doen observeren door middel van een camera kan, gezien de in de verslagen beschreven gemoedstoestand van klaagster en nu de inrichtingsarts de directeur hiertoe heeft geadviseerd, evenmin als onredelijk
of onbillijk worden aangemerkt. Nu de directeur de bestreden beslissing dus in redelijkheid heeft kunnen nemen, zal de beroepscommissie een lagere tegemoetkoming toekennen dan in het geval de beslissing onredelijk of onbillijk zou zijn geacht. Zij zal
aan klaagster een tegemoetkoming van € 7,= toekennen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klaagster een tegemoetkoming toekomt van € 7,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 31 maart 2016.
secretaris voorzitter