Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/4194/GA, 31 maart 2016, beroep
Uitspraakdatum:31-03-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/4194/GA

betreft: [klager] datum: 31 maart 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 9 december 2015 van de beklagcommissie bij de locatie De Schie te Rotterdam

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Klager, zijn raadsman mr. M. de Reus, en de directeur hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 8 maart 2016, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een strafcel, wegens de weigering mee te werken aan visitatie bij gelegenheid van een celinspectie.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De directeur heeft de mogelijkheid om een uitzondering te maken op het als regel visiteren van een gedetineerde (vgl. RSJ 14 april 2014, 13/3231/GA).
Klager is nimmer disciplinair bestraft voor gedrag dat met contrabande in verband kan worden gebracht. Voorts was in de inrichting bekend dat klager bezwaar – welk bezwaar is ingegeven door religieuze motieven – heeft tegen visitatie, aangezien klager
al eerder had geweigerd mee te weken aan visitatie. Gezien deze omstandigheden bestond er aanleiding een op klager toegespitste belangenafweging te maken over de noodzaak hem te visiteren. Die belangenafweging heeft niet plaatsgevonden. De directeur –
en met hem de beklagcommissie – heeft miskend dat een individuele belangenafweging kan, en in dit geval had moeten, worden gemaakt. Onder deze omstandigheden moet visitatie van klager in strijd met de wet dan wel onredelijk en onbillijk worden geacht.
Het niet meewerken aan de (onrechtmatige of onredelijke) visitatie had door de directeur niet moeten worden bestraft.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
In de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf staat dat de straf is ingegaan op
14 september 2015. De schriftelijke mededeling dateert van 15 september 2015 en is ook op die dag door de directeur ondertekend. Voorts is op het schriftelijk verslag handgeschreven vermeld welke straf aan klager zou worden opgelegd; daaronder staat
een
paraaf van – naar mag worden aangenomen – de directeur gevolgd door “15/9/2015 8.00u” en daaronder staat: “ingang 14/9 17.00u”. Gelet hierop en nu de hierover bij de beroepscommissie gerezen vragen niet door de directeur zijn beantwoord, houdt de
beroepscommissie het ervoor dat de disciplinaire straf met terugwerkende kracht is opgelegd. Een disciplinaire straf kan op grond van de Pbw niet met terugwerkende kracht worden opgelegd. Om deze reden zal de beroepscommissie het beroep (op formele
gronden) gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren.

Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden ziet de beroepscommissie aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming. Bij de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming is van belang de vraag of de
directeur in redelijkheid heeft kunnen komen tot de bestreden beslissing. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Pbw is de directeur bevoegd een gedetineerde bij binnenkomst of bij het verlaten van de inrichting, dan wel indien dit anderszins
noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting, aan zijn lichaam of aan zijn kleding te onderzoeken. Beleid in de inrichting is dat steekproefsgewijs celinspecties, met daaraan gekoppeld visitaties, worden
uitgevoerd. Deze aanpak kan naar het oordeel van de beroepscommissie noodzakelijk worden geacht in verband met het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting. Met de beklagcommissie is de beroepscommissie van oordeel dat de
directeur in redelijkheid heeft kunnen beslissen om ten aanzien van klager geen uitzondering te maken op bovenvermeld beleid en om klager voor zijn weigering mee te werken aan visitatie de bestreden disciplinaire straf op te leggen.
Nu de bestreden beslissing dus niet onredelijk of onbillijk is, zal de beroepscommissie een lagere tegemoetkoming toekennen dan in het geval de beslissing wel onredelijk of onbillijk zou zijn geacht. Zij zal aan klager een tegemoetkoming van € 10,=
toekennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 10,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 31 maart 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven