nummer: 15/4368/JA
betreft: [klager] datum: 15 april 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) De Hunnerberg te Nijmegen,
gericht tegen een uitspraak van 10 december 2015 van de beklagcommissie bij voormelde j.j.i., gegeven op een klacht van [...], geboren op 1 juli 1998, verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 31 maart 2016, gehouden in het paleis van justitie te Utrecht zijn gehoord klager en namens de directeur van genoemde j.j.i. [...], manager primair proces.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een kamerplaatsing op 15 september 2015.
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en klager een tegemoetkoming toegekend van € 7,50 op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
Namens de directeur is in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het gaat de directeur niet om de tegemoetkoming, maar om het inhoudelijke oordeel van de beklagcommissie. Klagers klacht is stapsgewijs opgebouwd. Aanvankelijk ziet de klacht op de beschuldiging van sabotage van een stopcontact op klagers kamer.
Tijdens
de tweede beklagzitting heeft klager de kamerplaatsing als sanctie aangevoerd, waarna de zitting is geschorst. Op de gang heeft klager desgevraagd gezegd dat hij een beschikking had ontvangen, maar dat hij beschikkingen altijd weggooit. In het systeem
is geen beschikking gevonden. De beklagcommissie is van oordeel dat de directeur desondanks niet aannemelijk heeft gemaakt dat geen kamerplaatsing is opgelegd, maar klager kan ook niet aantonen dat dat wel zo was omdat daarvan geen sprake is geweest.
De
dagrapportage geeft betreffende die dag aan dat klager tijdens het luchten een gesprek heeft gehad en vervolgens na het eten om 17.55 uur is gehoord door het afdelingshoofd C. over de vernieling van het stopcontact en een schadevergoeding moet betalen.
Op drie momenten van de dag, ’s ochtends, ’s middags en ’s avonds, kan worden gelucht. De door klager betaalde schadevergoeding van € 10,= is hem terugbetaald, omdat dit niet met het beleid van de inrichting strookt en in geen verhouding tot de
werkelijke kosten en mogelijke vernieling stond.
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is op 15 september 2015 door het afdelingshoofd C. op zijn kamer gehoord. Hij weet niet meer precies hoe laat dat was, hij denkt rond 15.30 uur. Hij mocht namelijk nadat hij uit school was gekomen niet luchten en moest direct naar zijn kamer.
Hij
heeft die dag niet gelucht en niet deelgenomen aan de vrijetijdsvorming (vtv) van 18.30 uur omdat hij na het horen op zijn kamer moest blijven. Klager weet dat zeker, omdat hij anders niet in beklag was gegaan. Insluiting vindt normaal gesproken plaats
tussen 16.30 en 17.30 uur vanwege overdracht en eten, en om 21.00 uur voor de nacht. Hij was volgens de groepsleider op kamer geplaatst omdat hij vuur zou hebben gemaakt. Klager heeft deze keer geen zelfevaluatieformulier gekregen. Het was de bedoeling
dat klager op zijn kamer zou blijven, maar het afdelingshoofd C. vond dat te gevaarlijk. Klager is daarom verplaatst naar een lege kamer waar hij die dag verder heeft verbleven. De volgende dag mocht klager weer terug naar zijn eigen kamer. Bij de
beklagcommissie heeft de directeur tevergeefs naar de dagrapportage gezocht.
Klager heeft € 10,= aan betaalde schadevergoeding teruggekregen omdat hij het stopcontact niet had vernield.
3. De beoordeling
Klager stelt op 15 september 2015 na terugkomst van school op kamer te zijn geplaatst vanwege beschuldiging van vernieling van een stopcontact op zijn kamer. Hij stelt daarvan een beschikking te hebben ontvangen die hij heeft weggegooid. Verder stelt
klager dat hij dag niet heeft gelucht en niet aan vtv heeft deelgenomen.
In het systeem van de inrichting is volgens de directeur geen beschikking betreffende een kamerplaatsing van klager op 15 september 2015 aanwezig. In de in beroep overgelegde dagrapportage staat vermeld dat die dag tijdens het luchten met klager een
gesprek heeft plaatsgevonden over zijn zaak waarin klager de schuld op zich heeft genomen en dat klager daarvan niet wil afwijken. Verder staat in de desbetreffende dagrapportage vermeld dat klager om 17.55 uur is gehoord door C. en een schaderapport
heeft gekregen voor het vernielen van de lichtschakelaar, die opnieuw gemonteerd en afgekit moet worden. Verder staat daarin vermeld dat klager in verband met de veiligheid ‘s nachts op kamer 3 zal slapen. Ook staat daarin vermeld dat klager het er
niet
mee eens is en uit het gesprek met C. wil weglopen, maar dat niet heeft gedaan nadat hij was teruggefloten en was aangezegd dat hij zonder tv op zijn kamer moest blijven als hij zich niet kan gedragen. Tenslotte vermeldt de dagrapportage dat klager om
18.30 uur voor muziek naar vtv is gegaan, om 20.00 uur terug was, alvast wat spullen opkamer 3 heeft geplaatst en op zijn verzoek een beklagformulier heeft gekregen.
In het licht van het vorenstaande acht de beroepscommissie niet aannemelijk dat klager op15 september 2015 na terugkomst van school de rest van de dag kamerplaatsing is opgelegd. Klagers stelling dat hij na terugkomst van school op 15 september 2015 de
rest van de dag op kamer heeft moeten verblijven, niet heeft gelucht en ook niet heeft deelgenomen aan vtv wijkt op deze belangrijke onderdelen geheel af van de hierboven weergegeven dagrapportage. Ook is niet aannemelijk dat klager, die in verband met
de veiligheid in een andere kamer moest overnachten, desondanks die dag eerder wel op zijn kamer zou hebben moeten verblijven. Tenslotte bevreemdt het dat, als klager kamerplaatsing zou zijn opgelegd, hij dat niet direct in zijn klachtformulier heeft
vermeld. In het klachtformulier vermeldt klager alleen de beschuldiging van vernieling, wat strookt met de vermelding in de dagrapportage dat klager een gesprek heeft gehad over de vernieling, vervolgens is gehoord en een schaderapport voor vernieling
heeft gekregen en klager desgevraagd een klachtformulier is verstrekt.
Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit M.J.C. Koens, voorzitter, dr. F. Boer en drs. H. Heddema, leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris, op
15 april 2016.
secretaris voorzitter