Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/4178/GB, 13 april 2016, beroep
Uitspraakdatum:13-04-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 15/4178/GB

Betreft: [klager] datum: 13 april 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.P. Visser, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 10 december 2015 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist klagers plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) aan te houden tot de uitspraak in hoger beroep bekend was.

2. De feiten
Klager is sedert 29 januari 2015 gedetineerd. Hij verblijft sedert 4 januari 2016 in de z.b.b.i. van de locatie Scheveningen.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Ten tijde van de beslissing tot selectie van klager voor de z.b.b.i. moet bekend zijn geweest dat het Openbaar Ministerie (OM) hoger beroep had ingesteld, omdat de straf
te laag werd bevonden. Klager kan dan ook niet begrijpen waarom de herhaalde (zelfde) strafeis van de advocaat-generaal opeens reden is deze plaatsing, voordat het Gerechtshof arrest wijst, ongedaan te maken. Het Gerechtshof had immers ook eenzelfde of
een lagere straf kunnen opleggen. De weigering de overplaatsing te effectueren dan wel terug te draaien is dan ook prematuur. Het vertrouwensbeginsel is geschaad. Te meer nu in de executie-indicator was vermeld dat voortdurend overleg gepleegd moest
worden met het OM. Bovendien heeft klager een eerder ingediend beroepschrift ingetrokken toen alsnog werd besloten hem in de z.b.b.i. te plaatsen. Klager is inmiddels in de z.b.b.i. van de locatie Scheveningen geplaatst. Hij heeft echter door het
bevriezen van de plaatsingsbeslissing onnodig langer in een zwaarder regime verbleven. Hij verzoekt dan ook om toekenning van een tegemoetkoming.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager was geselecteerd voor plaatsing in een z.b.b.i. Plaatsing in de z.b.b.i. van de locatie Scheveningen kon op 11 december 2015
plaatsvinden. Op 10 december 2015 werd de selectiefunctionaris echter bekend met het feit dat op 8 december 2015 een zitting in het hoger beroep had plaatsgevonden. Nadat was bevestigd dat de behandeling niet was aangehouden en een uitspraak op het
hoger beroep snel zou volgen, heeft de selectiefunctionaris beslist de plaatsing in de z.b.b.i. aan te houden totdat de uitspraak bekend was. De selectiefunctionaris wilde voorkomen dat klager weer teruggeplaatst zou worden. De beslissing is aan klager
en zijn raadsman telefonisch medegedeeld. Toegezegd is dat plaatsing alsnog zo spoedig mogelijk zou plaatsvinden, als de straf gelijk zou blijven of lager zou uitvallen. Op de dag van de uitspraak heeft de selectiefunctionaris direct verzocht klager
op
de eerstkomende vrije plaats in de z.b.b.i. te plaatsen. Op 4 januari 2016 is klager in de z.b.b.i. van de locatie Scheveningen geplaatst. De selectiefunctionaris is van mening dat geen sprake is van een beslissing waartegen beroep kan worden ingesteld
als bedoeld in artikel 72 van de Pbw.

4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 72, eerste lid, van de Pbw heeft betrokkene het recht tegen de beslissing van de selectiefunctionaris op het bezwaar- of verzoekschrift voor zover dit betreft een gehele of gedeeltelijke ongegrondverklaring,
onderscheidenlijk afwijzing als bedoeld in de artikelen 17 en 18 een met redenen omkleed beroepschrift in te dienen bij de commissie, bedoeld in artikel 73, eerste lid. De betrokkene heeft ook het recht een beroepschrift in te dienen in het geval dat
het indienen van een bezwaarschrift op de grond als vermeld in artikel 17, vijfde lid, achterwege is gebleven.

4.2 Uit de stukken volgt dat klager bij beslissing van 10 november 2015 is geselecteerd voor de z.b.b.i. van de locatie Scheveningen. Het hoger beroep in klagers strafzaak is op 8 december 2015 inhoudelijk behandeld. Op 10 december 2015 heeft de
selectiefunctionaris aan klager en zijn raadsman telefonisch meegedeeld dat de beslissing over plaatsing in de z.b.b.i. zal worden aangehouden, totdat de uitspraak in het hoger beroep bekend is.

4.3. De beroepscommissie is van oordeel dat tegen voornoemde beslissing van de selectiefunctionaris, die feitelijk een beslissing tot opschorting van klagers detentiefasering inhoudt, beroep op grond van artikel 72 van de Pbw openstaat. Klager kan
dan ook worden ontvangen in zijn beroep.

Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie dat zij de beslissing tot (tijdelijke) opschorting van klagers detentiefasering niet onredelijk of onbillijk acht, nu het risico bestond dat de einddatum van klagers detentie als gevolg van de uitspraak in
hoger
beroep zou verschuiven en de uitspraak in hoger beroep, gelet op de omstandigheid dat het hoger beroep reeds inhoudelijk was behandeld, op zeer korte termijn viel te verwachten.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. W.F. Korthals Altes en mr. M.A.G. Rutten, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 13 april 2016

secretaris voorzitter

Naar boven