Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3865/TA en 15/4013/TA, 13 april 2016, beroep
Uitspraakdatum:13-04-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummers: 15/3865/TA en 15/4013/TA

betreft: [klager] datum: 13 april 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door mr. J.A.P.F. Hoens, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen uitspraken 16 en 27 november 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting, voor zover daartegen beroep is ingesteld,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van 10 februari 2016, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn klager en zijn raadsman mr. J.A.P.F. Hoens door twee leden van de Raad gehoord. Hiervan is een verslag opgemaakt en dat verslag is ter kennisgeving verstuurd naar
klager, zijn raadsman en het hoofd van voormelde inrichting.
Op 9 februari 2016 had de juridisch medewerker van voormelde inrichting,[...], laten weten dat geen vertegenwoordiger van de inrichting ter zitting zou verschijnen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag, voor zover (nog) in beroep aan de orde, betreft:
a. de beslissing van 29 juli 2015 tot verlenging van de aan klager opgelegde postmaatregel (Me 2015/275) alsmede de voortduring van de aan klager opgelegde belmaatregel (Me 2015/276);
b. de weigering van de inrichting om klager toe te staan lid te worden van De Voorpost (Me 2015/284);
c. de beslissing van 31 augustus 2015 tot separatie van klager (Me 2015/301);
d. de beslissing van 23 september 2015 tot plaatsing van klager op een afdeling voor zeer intensieve en specialistische zorg (ZISZ-afdeling) (Me 2015/324);
e. de beslissing van 23 september 2015 tot verlenging van de aan klager opgelegde postmaatregel alsmede de voortduring van de aan klager opgelegde belmaatregel (Me 2015/333);
f. de beslissing van 21 oktober 2015 tot verlenging van de aan klager opgelegde postmaatregel alsmede de voortduring van de aan klager opgelegde belmaatregel (Me 2015/357).

De beklagrechter heeft:
- het beklag als vermeld onder a. ongegrond verklaard;
- het beklag als vermeld onder b. ongegrond verklaard;
- het beklag als vermeld onder c. formeel gegrond en inhoudelijk ongegrond verklaard, en klager geen tegemoetkoming toegekend;
- het beklag als vermeld onder d. formeel gegrond en inhoudelijk ongegrond verklaard, en klager een tegemoetkoming van € 10,= toegekend;
- het beklag als vermeld onder e. formeel gegrond en inhoudelijk ongegrond verklaard, en klager een tegemoetkoming van € 5,= toegekend;
- het beklag als vermeld onder f. ongegrond verklaard;
een en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

Klager heeft ter zitting zijn beroep inzake de klachten met kenmerken Me 2015-277, 278, 280, 281, 282, 285, 286, 287, 307 en 358 ingetrokken.
Voorts heeft klager ter zitting toegelicht dat zijn beroep geen betrekking heeft op de beslissingen van de beklagrechter inzake de klachten met kenmerk Me 2015-274 en 279.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het beklag onder a., e. en f.:
De maatregelen zijn opgelegd op gronden die stammen uit een ver verleden. In FPC Veldzicht waren met klager afspraken gemaakt over de verzending van post; klager diende post die hij wilde verzenden in een open envelop aan te bieden en het personeel
bekeek vervolgens samen met klager of die post al dan niet kon worden verzonden. Dit werkte goed en niet valt in te zien waarom deze werkwijze niet in FPC Dr. S. van Mesdag is voortgezet. Overigens wordt klager sinds kort niet meer onderworpen aan een
postmaatregel.
Ook de belmaatregel is onverkort overgenomen uit FPC Veldzicht. Niet valt in te zien waarom in FPC Dr. S. van Mesdag niet met een schone lei is begonnen. Klager wordt ook thans nog onderworpen aan een belmaatregel.
Ten aanzien van het beklag onder b.:
Klager wil lid worden van vereniging De Voorpost. Dit is een politieke actiegroep. Zijn keuze om lid te worden van deze vereniging is politiek gekleurd. De contributie bedraagt € 25,= per jaar. Een lid krijgt een blad en propagandamateriaal met
stickers toegestuurd. Het betreft een legale vereniging. Doordat de inrichting klager niet toestaat lid te worden van deze vereniging, wordt klager geschonden in zijn recht op vereniging. De inrichting kan eventueel voorwaarden stellen aan het
lidmaatschap.
Ten aanzien van het beklag onder c.:
Het beroep is gericht tegen de inhoudelijke ongegrondverklaring van het beklag alsmede tegen de beslissing klager geen tegemoetkoming toe te kennen. Afgesproken was dat een bepaalde sociotherapeut geen contact met klager zou hebben. Juist die
sociotherapeut bleef ’s ochtends aan klagers deur komen. Klager heeft één keer gezegd: “rot eens op”; daarna is hij weer gaan slapen. Echter, opeens stond het IBT voor klagers kamer. Klager was boos, maar dat is niet verboden. Zijn reactie kwam voort
uit onmacht. Er was geen reden om klager te separeren. De separatie heeft drie dagen geduurd. Niet bepalend voor het al dan niet toekennen van een tegemoetkoming is of klager wist dat de beslissing tot separatie was genomen.
Ten aanzien van het beklag onder d.:
Het beroep is gericht tegen de inhoudelijke ongegrondverklaring van het beklag alsmede tegen de hoogte van de tegemoetkoming. Plaatsing van klager op de ZISZ-afdeling was niet noodzakelijk in verband met de handhaving van de orde en veiligheid in de
inrichting.
Meer in het algemeen heeft klagers raadsman ter zitting toegelicht dat de inrichting zich zeer regelmatig bedient van dwangmiddelen. Dit is niet nodig. Gebleken is dat klager zich goed aan afspraken houdt. Het is daarom van belang om duidelijke
afspraken met klager te maken. Overigens heeft het Hof Arnhem overwogen dat moet worden onderzocht of uitstroom van klager uit de tbs tot de mogelijkheden behoort.

Namens het hoofd van de inrichting is daarop als volgt gereageerd.
Ten aanzien van het beklag onder a., e. en f.: namens het hoofd van de inrichting is gepersisteerd bij het standpunt zoals ingenomen tegenover de beklagrechter; dit standpunt is voorts als volgt aangevuld. Op 20 mei 2008 zijn in FPC Veldzicht post- en
belbeperkingen aan klager opgelegd. Hiertoe werd besloten omdat klager allerlei informatiepakketten had besteld. Ook heeft hij telefonisch producten besteld op naam van personeel, zoals een rijsttafel, en heeft hij een tijdschriftabonnement op naam van
een personeelslid afgesloten. Voorts verstuurde hij naar allerlei instanties en gemeenten Wob-verzoeken en propagandamateriaal met afbeeldingen van een hakenkruis of van Hitler. Dit zorgde voor onrust; personen die dergelijke brieven van klager
ontvingen ervaarden die als kwetsend of bedreigend. In FPC Dr. S. van Mesdag laat klager eenzelfde beeld zien. Klager levert wekelijks brieven in een open envelop in bij het personeel ter controle op de inhoud; tot op heden worden er regelmatig
bijlagen
aangetroffen met zeer ongewenste inhoud, bijvoorbeeld afbeeldingen van hakenkruizen. Deze bijlagen worden vervolgens uit de envelop verwijderd; de brief wordt doorgaans (afhankelijk van de inhoud) alsnog verstuurd. Er wordt in FPC Dr. S. van Mesdag
eenzelfde werkwijze gehanteerd als in FPC Veldzicht. Ook heeft klager in FPC Dr. S. van Mesdag getracht producten te bestellen buiten medeweten van personeel om, zoals een elektrische fiets en een waterbed. De kans wordt zeer aannemelijk geacht dat
klager dergelijk ongewenst gedrag ook ten aanzien van telefonische contacten zal laten zien. Er wordt geen toezicht uitgeoefend op de contacten die klager heeft met zijn familie en met geprivilegieerden. Overigens bevreemdt het dat de beklagrechter
heeft geoordeeld dat van een belmaatregel als bedoeld in artikel 38, tweede lid, Bvt elke vier weken een beschikking moet worden gegeven. Het is niet de bedoeling dat de beklagrechter op de stoel van de wetgever gaat zitten.
Ten aanzien van het beklag onder b. en c.: namens het hoofd van de inrichting is meegedeeld dat het hoofd van de inrichting zich kan verenigen met het oordeel van de beklagrechter.
Ten aanzien van het beklag onder d.: het standpunt zoals ingenomen tegenover de beklagrechter is in beroep herhaald.

3. De beoordeling
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a., e. en f. overweegt de beroepscommissie het volgende. Het beklag heeft betrekking op:
- de beslissingen van 29 juli 2015, 23 september 2015 en 21 oktober 2015 tot verlenging van de postmaatregel (als bedoeld in artikel 35, derde lid, Bvt), alsmede op
- de voortduring van de op 8 april 2015 aan klager opgelegde belmaatregel (als bedoeld in artikel 38, tweede lid, van de Bvt).

De beroepscommissie stelt vast dat over de ontvankelijkheid van de klachten gericht tegen de postmaatregelen geen discussie bestaat. Met betrekking tot de ontvankelijkheid van de klachten over de belmaatregel bestaat wel discussie en dienaangaande
overweegt de beroepscommissie het volgende.
Op 8 april 2015 is aan klager een belmaatregel opgelegd en die maatregel duurt, zo blijkt uit klagers toelichting, tot op heden voort. Een dergelijke belmaatregel is ingevolge artikel 38, tweede lid, Bvt niet in duur beperkt en kan dus voor onbepaalde
tijd worden opgelegd. Het oordeel van de beklagrechter dat een belmaatregel slechts voor een termijn van vier weken kan worden gegeven, is niet in overeenstemming met de wet, zodat zijn beslissing niet in stand kan blijven. Van een lacune in de
rechtsbescherming kan niet worden gesproken aangezien een verpleegde tegen het voortduren van de maatregel kan opkomen. Klager is dan ook – anders dan de inrichting voorstaat – ontvankelijk in zijn klachten van 12 augustus 2015, 8 oktober 2015 en 9
november 2015.

Gelet op de omstandigheden die zijn vermeld in de mededelingen van de bestreden postmaatregelen en die door de inrichting in beroep naar voren zijn gebracht – en dan met name de omstandigheid dat nog regelmatig uit door klager ter verzending aangeboden
enveloppen bijlagen met ontoelaatbare inhoud (zoals plaatjes van hakenkruizen en van Hitler) worden verwijderd – is de beroepscommissie evenals de beklagrechter van oordeel dat het hoofd van de inrichting in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat de
verlengingen van de postmaatregel alsmede het laten voortduren van de belmaatregel noodzakelijk waren in verband met het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting en het belang van de bescherming van de maatschappij tegen de
gevaarlijkheid van klager voor de veiligheid van anderen. In dit kader wordt opgemerkt dat de beroepscommissie niet inziet dat in FPC Dr. S. van Mesdag wezenlijk een andere werkwijze ten aanzien van de postverzending door klager wordt gehanteerd dan in
FPC Veldzicht. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraken van de beklagrechter inzake de klachten als vermeld onder a., e. en f. zullen met wijziging van de gronden worden bevestigd.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder b. overweegt de beroepscommissie het volgende. Klagers klacht heeft betrekking op een beslissing van het hoofd van de inrichting die een vermeende schending inhoudt van klagers recht op vereniging dat dat
hem
op grond van artikel 8 van de Grondwet en artikel 11 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) toekomt. Om deze reden is klager, ingevolge het bepaalde in artikel 56, eerste lid onder e, Bvt ontvankelijk
in
zijn beklag.

Wettelijk kader
Artikel 8 van de Grondwet luidt:
“Het recht tot vereniging wordt erkend. Bij de wet kan dit recht worden beperkt in het belang van de openbare orde”.

Artikel 15, vierde lid, van de Grondwet luidt:
“Hij aan wie rechtmatig zijn vrijheid is ontnomen, kan worden beperkt in de uitoefening van grondrechten voor zover deze zich niet met de vrijheidsontneming verdraagt.”

Artikel 11, leden 1 en 2, van het EVRM luidt:
“1. Een ieder heeft recht op vrijheid van vreedzame vergadering en op vrijheid van vereniging, met inbegrip van het recht met anderen vakverenigingen op te richten en zich bij vakverenigingen aan te sluiten voor de bescherming van zijn belangen.
2. De uitoefening van deze rechten mag aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid,
het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, voor de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Dit artikel verbiedt niet dat rechtmatige beperkingen worden gesteld aan de
uitoefening van deze rechten door leden van de krijgsmacht, van de politie of van het ambtelijk apparaat van de Staat.”

Artikel 35, leden 2, 3 en 5, Bvt luidt, voor zover hier van belang:
2. Het hoofd van de inrichting is bevoegd enveloppen of andere poststukken afkomstig van of bestemd voor verpleegden op de aanwezigheid van bijgesloten voorwerpen te onderzoeken en deze hiertoe te openen. Het openen geschiedt, voor zover mogelijk,
in aanwezigheid van de betrokken verpleegde.
3. Het hoofd van de inrichting is bevoegd op de inhoud van brieven of andere poststukken afkomstig van of bestemd voor de verpleegde telkens voor een periode van ten hoogste vier weken toezicht uit te oefenen, indien dit noodzakelijk is met het
oog
op één van de volgende belangen:
a. De bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de verpleegde voor de veiligheid van anderen dan de verpleegde of de algemene veiligheid van personen of goederen;
b. De handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;
c. De afwending van ernstig gevaar voor de gezondheid van de verpleegde;
d. De bescherming van slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij door een verpleegde begane misdrijven;
e. De voorkoming of opsporing van strafbare feiten.
5. Het hoofd van de inrichting kan de verzending of uitreiking van bepaalde brieven of andere poststukken alsmede bijgesloten voorwerpen weigeren, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in het derde lid.

Het wettelijk kader biedt het hoofd van de inrichting niet de mogelijkheid van een verbod op het lidmaatschap van een – op zichzelf niet verboden – vereniging. Wel kan de inrichting beperkingen aanleggen aan de toezending van propagandamateriaal door
zo
een vereniging, voor zover dat noodzakelijk is met het oog op de belangen als vermeld in artikel 35, derde lid, Bvt. Over de aard van zulk materiaal heeft de beroepscommissie zich hierboven al uitgelaten. Gelet hierop zal de beroepscommissie het beroep
gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter op dit onderdeel vernietigen, het beklag alsnog gegrond verklaren en de bestreden beslissing van het hoofd van de inrichting vernietigen.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder c. overweegt de beroepscommissie het volgende. De beklagrechter heeft het beklag op formele gronden gegrond verklaard, omdat niet is voldaan aan de mededelingsplicht. Het beroep richt zich tegen de
inhoudelijke ongegrondverklaring van het beklag alsmede tegen de beslissing klager geen tegemoetkoming toe te kennen in verband met de gedeeltelijke gegrondverklaring van het beklag.

Voor zover het beroep betrekking heeft op de inhoudelijke ongegrondverklaring van het beklag wordt het volgende overwogen. Gezien de in beroep overgelegde rapportage waarin is beschreven welk gedrag van klager de aanleiding heeft gevormd voor zijn
separatie, is de beroepscommissie van oordeel dat het hoofd van de inrichting in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat separatie van klager met het oog op het belang van de orde en veiligheid in de inrichting noodzakelijk was. Het beroep zal derhalve
in zoverre ongegrond worden verklaard.

Voor zover het beroep betrekking heeft op de beslissing van de beklagrechter klager geen tegemoetkoming toe te kennen in verband met de gedeeltelijke gegrondverklaring van het beklag wordt het volgende overwogen. De beroepscommissie kan zich verenigen
met de beslissing klager geen tegemoetkoming toe te kennen, nu enerzijds klager ervan op de hoogte was dat zijn vrijheidsbeperking het karakter van separatie had en hij hiertegen tijdig in beklag is gekomen, en anderzijds het hoofd van de inrichting in
redelijkheid heeft kunnen beslissen om klager te separeren. Het beroep zal derhalve ook op dit onderdeel ongegrond worden verklaard.

Gezien het vorenstaande zal de uitspraak van de beklagrechter inzake het beklag als vermeld onder c., voor zover daartegen beroep is ingesteld, worden bevestigd.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder d. overweegt de beroepscommissie het volgende. De beklagrechter heeft het beklag op formele gronden gegrond verklaard, omdat niet is voldaan aan de hoor- en mededelingsplicht; klager is een tegemoetkoming
van
€ 10,= toegekend. Het beroep richt zich tegen de inhoudelijke ongegrondverklaring van het beklag alsmede tegen de hoogte van de tegemoetkoming.

Voor zover het beroep betrekking heeft op de inhoudelijke ongegrondverklaring van het beklag wordt het volgende overwogen. Gelet op de – niet door of namens klager weersproken – feiten en omstandigheden die zijn weergegeven in de reactie van de
inrichting op het beklag alsmede in de mededeling van de bestreden beslissing is de beroepscommissie evenals de beklagrechter van oordeel dat het hoofd van de inrichting in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat plaatsing van klager op de
ZISZ-afdeling
noodzakelijk was in verband met het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting. Het beroep zal derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.

Voor zover het beroep betrekking heeft op de hoogte van de tegemoetkoming overweegt de beroepscommissie dat zij zich kan verenigen met de hoogte van die tegemoetkoming. Het beroep zal ook in zoverre ongegrond worden verklaard.

Gezien het vorenstaande zal de uitspraak van de beklagrechter inzake het beklag als vermeld onder d., voor zover daartegen beroep is ingesteld, worden bevestigd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag onder b. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter, verklaart het beklag alsnog gegrond en vernietigt de bestreden beslissing van het hoofd van de inrichting.
De beroepscommissie verklaart de beroepen voor het overige ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraken van de beklagrechter voor zover daartegen beroep is ingesteld; met wijziging van de gronden inzake het beklag als vermeld onder a., e. en f.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. C.F. Korvinus, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 13 april 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven