Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/4109/GB, 11 april 2016, beroep
Uitspraakdatum:11-04-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 15/4109/GB

Betreft: [Klager] datum: 11 april 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. M. de Reus, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 8 december 2015 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 6 januari 2013 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de locatie De Schie te Rotterdam.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Omdat een wezenlijk deel van de nieuwe beslissing een herhaling is van de eerdere beslissing van de selectiefunctionaris van 18 augustus 2015, dient al hetgeen in de procedure 15/2743/GB is aangevoerd, als ingelast te worden beschouwd. De reclassering
adviseert in het advies van 18 mei 2015 positief ten aanzien van detentiefasering en stelt enkele voorwaarden waaraan klager bereid is zich te houden. In de bestreden beslissing wordt niet helder waarom dit advies geen reden is voor detentiefasering
van
klager. Uit voornoemd advies volgt tevens dat klager werkzaamheden bij de reclassering zal aanvaarden. Met instemming daarvan is de arbeidsongeschiktheid van klager niet langer relevant te achten. Bovendien stelt klager dat hij niet arbeidsongeschikt
is
maar in afwachting is van voetprotheses.

Het slachtoffer heeft een verklaring opgesteld waarin hij verklaart dat hij geen bezwaar heeft tegen verlofverlening op het door klager opgegeven verlofadres. Klager stelt dat het slachtoffer ook bij hem op bezoek komt in de locatie De Schie.
De selectiefunctionaris stelt echter dat de reclassering deze stelling van klager nergens aan kan staven, maar dit wordt niet nader onderbouwd. De reclassering had de verklaring van het slachtoffer kunnen bekijken of contact op kunnen nemen met de
betreffende persoon. Het door klager opgegeven verlofadres is derhalve, mede gezien het positieve advies van de politie, wel aanvaardbaar. Daarnaast stelt de selectiefunctionaris in de bestreden beslissing dat klager geen deel zou willen nemen aan een
cognitieve vaardigheden training. Klager betwist dit en zal, indien deze training wordt aangeboden, deze ook volgen. De laatste training in locatie De Schie is echter in oktober 2014 voor het laatst aangeboden en er is thans geen zicht op een nieuwe
training.

Voorts is de disciplinaire straf van september 2015, mede gelet op het tijdsverloop, niet van dermate groot gewicht dat deze van doorslaggevende betekenis moet worden geacht met betrekking tot het afgewezen verzoek van klager. De streefdatum van
klagers
plaatsing in een z.b.b.i. was bovendien al op 24 juli 2015 gesteld. Klager had er dan ook op gerekend dat hij op de bruiloft van zijn broer op 25 december 2015 aanwezig zou zijn, maar dit is ondanks alle pogingen niet gelukt. Klager komt inmiddels al
bijna in aanmerking voor deelname aan een penitentiair programma (p.p.) gelet op het strafrestant. Klager verzoekt de beroepscommissie dit mee te nemen in haar beoordeling.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Uit de e-mail van klagers casemanager van 13 januari 2016 heeft de selectiefunctionaris vernomen dat zowel de politie als het Openbaar Ministerie (OM) ten tijde van het uitbrengen van hun advies over de nieuwe reclasseringsadviezen van 18 mei 2015 en 2
oktober 2015 beschikten. De selectiefunctionaris heeft in deze adviezen geen aanknopingspunten aangetroffen op grond waarvan klager geschikt dient te worden geacht voor detentiefasering. De reclassering kan namelijk, gezien het feit dat klager ontkent,
geen inschatting maken van het recidiverisico, het risico op het onttrekken aan voorwaarden en het risico op letselschade bij derden. Bovendien heeft klager het strafbare feit waarvoor hij thans gedetineerd is tijdens zijn proeftijd gepleegd.

Het OM acht klager een gevaar voor de maatschappij, in het bijzonder voor de veiligheid en gezondheid van anderen. Het OM adviseert dan ook negatief ten aanzien van de plaatsing van klager in een z.b.b.i. Uit het advies van de reclassering van 2
oktober
2015 volgt dat klager niet veel inzicht heeft in zijn problematiek, geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden en een beperkte tot niet meewerkende houding heeft. De reclassering ziet dan ook geen mogelijkheden voor gedragsbeïnvloeding. Daarnaast
acht de reclassering het door klager opgegeven verlofadres niet aanvaardbaar nu dit adres te dicht in de buurt van de woning van een van de slachtoffers gelegen is. Bovendien constateert de reclassering tevens andere problemen op het gebied van
inkomen,
dagbesteding, denkpatronen, gedrag, vaardigheden en middelengebruik. Nu klager stelt arbeidsongeschikt te zijn, is het volgens de reclassering bovendien de vraag of hij kan deelnemen aan de daginvulling zoals deze in een z.b.b.i./p.p. vorm wordt
gegeven. Deze stelling vraagt om een medisch onderzoek.

De vrijhedencommissie van de locatie De Schie heeft in de e-mail van 4 december 2015 wederom negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek van klager, gezien zijn gedrag en het negatieve OM-advies. Bovendien heeft klager in september een
disciplinaire straf opgelegd gekregen voor het stoken en nuttigen van alcohol. De
directeur van de locatie de Schie adviseert klager gefaseerd naar buiten te laten gaan, beginnend met een algemeen verlof van 30 uur. Bij een goed verloop van een algemeen verlof kan in een later stadium de stapelfasering geadviseerd worden.

Gezien de ernst van het huidige delict van klager, zijn recidivestaat, zijn status van veelpleger, het feit dat het huidige delict is gepleegd tijdens een proeftijd en gebleken is dat klager onbetrouwbaar is met betrekking tot het nakomen van
afspraken,
heeft de selectiefunctionaris het verzoek afgewezen. Hierbij heeft hij rekening gehouden met de reclasseringsadviezen van 18 mei 2015 en 2 oktober 2015 en de aanvullende informatie van de locatie de Schie uit de e-mail van 4 december 2015.

3.3. Omtrent klagers verzoek tot plaatsing in een z.b.b.i. zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De vrijhedencommissie van de locatie de Schie heeft in een aanvullend advies op 4 december 2015 negatief geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek nu klager nog steeds gedragsmatig gecorrigeerd dient te worden. De vrijhedencommissie heeft meer
vertrouwen in een meer gefaseerd detentieverloop.

De advocaat-generaal (AG) bij het ressortsparket te Den Haag heeft negatief geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek. Hierbij heeft hij in aanmerking genomen dat in hoger beroep een fors hogere straf aan klager is opgelegd waardoor de fictieve
einddatum is verschoven naar 19 januari 2017.

De politie acht het verlofadres aanvaardbaar en adviseert derhalve positief ten aanzien van klagers verzoek, mits hij deelneemt aan het programma van de reclassering.

De reclassering adviseert in haar advies van 2 oktober 2015 om klager onder bijzondere voorwaarden in aanmerking te laten komen voor een stapeltraject met plaatsing in een z.b.b.i., met daaropvolgend een p.p. met electronische controle.

4. De beoordeling
4.1. In zeer beperkt beveiligde inrichtingen of afdelingen kunnen gedetineerden worden geplaatst die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen, aan wie
een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd, die in geval de veroordeling onherroepelijk is ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf
hebben ondergaan dan wel in geval de veroordeling nog niet onherroepelijk is een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf, die beschikken over een aanvaardbaar
verlofadres, die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart 2014, Stcrt. 2014, nr. 4617). Op grond van artikel 2, derde lid, van de Regeling is
bepaald dat voor plaatsing in een z.b.b.i. tevens in aanmerking kunnen komen, gedetineerden ten aanzien van wie een door de selectiefunctionaris akkoord bevonden voorstel voor deelname aan een p.p. aanwezig is. Het verblijf in de z.b.b.i. direct
voorafgaande aan de plaatsing in het p.p. duurt maximaal zes maanden.

4.2. Bij uitspraak van 23 november 2015, 15/2743/GB heeft de beroepscommissie het beroep van klager gegrond verklaard. De beroepscommissie concludeerde dat de bestreden beslissing niet op goede gronden berustte nu het reclasseringsadvies van
18 mei 2015 niet was meegewogen in het selectieadvies van de directeur van de locatie De Schie van 17 augustus 2015, evenmin duidelijk was of dit advies door de AG was meegewogen in zijn advies van 15 juli 2015 en voorts niet was gebleken dat dit
reclasseringsadvies wel door de selectiefunctionaris was betrokken in zijn beslissing van 18 augustus 2015. De beroepscommissie heeft de bestreden beslissing vernietigd en de selectiefunctionaris opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met
inachtneming van deze uitspraak.

4.3. Op 8 december 2015 heeft de selectiefunctionaris een nieuwe beslissing genomen. Deze beslissing is thans in beroep aan de orde. De beroepscommissie stelt vast dat de politie en de AG ten tijde van het uitbrengen van hun adviezen beschikten over
de nieuwe reclasseringsadviezen van 18 mei 2015 en 2 oktober 2015.

4.4. Uit het reclasseringsadvies van 2 oktober 2015 volgt dat niet ingeschat kan worden hoe hoog klagers recidiverisico en het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden is. Voorts volgt uit het aanvullende advies van de vrijhedencommissie van de
locatie De Schie van 4 december 2015 dat klager een plusprogramma volgt maar gedragsmatig nog steeds gecorrigeerd dient te worden en dat er derhalve meer vertrouwen is in een gefaseerd detentieverloop. Niet is gebleken dat klager reeds met goed gevolg
vrijheden heeft genoten. Gelet op het voorgaande kan de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, om klager eerst met algemeen verlof te laten gaan alvorens beslist wordt over plaatsing in een z.b.b.i., bij
afweging van alle in aanmerking komende belangen, ondanks het positieve advies van de reclassering van 2 oktober 2015, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Hierbij is tevens in aanmerking genomen dat klager nog beschikt over een fors
strafrestant, gelet op de fictieve einddatum van detentie van 19 januari 2017. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. W.F. Korthals Altes en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van L.L. Heikens, secretaris, op 11 april 2016

secretaris voorzitter

Naar boven