Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0694/GB, 11 april 2016, beroep
Uitspraakdatum:11-04-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 16/694/GB

Betreft: [Klager] datum: 11 april 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. N.F. Hoogervorst, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 29 februari 2016 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) te Vught, ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 19 februari 2015 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis van de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard. Op 19 februari is hij geplaatst in het PPC te Vught. Op 31 maart 2016 is klager teruggeplaatst in de gevangenis van de locatie
Zuyder Bos.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
In RSJ 26 februari 2016, 16/597/SGB is het verzoek tot schorsing van de bestreden beslissing toegewezen. Deze beslissing is kennelijk aan de laars gelapt nu klager niet is teruggeplaatst naar de gevangenis van de locatie Zuyder Bos, althans niet op een
reguliere afdeling is geplaatst. Op 19 februari 2016 is een ordemaatregel opgelegd, nu klager bij de psycholoog van het psycho-medisch overleg (PMO) van de locatie Zuyder Bos zou hebben aangegeven dat hij destructieve gedachten had. Deze ‘destructieve
gedachten’ werden kennelijk geïnterpreteerd als ‘suïcidale klachten’. Klager stelt echter dat hij slechts over deprimerende/depressieve gedachten heeft gesproken. Er volgde tot klagers verbazing geen inhoudelijk gesprek maar een
beslissing waaruit bleek dat hij tien dagen in afzondering moest verblijven onder toeziend oog van een camera. Het verzet dat hij uitte werd hardhandig afgebroken
door hem tegen de grond te werken, hetgeen uiteraard geen positief effect heeft gehad.

De selectiefunctionaris stelt dat het aantreffen van contrabande bij klager diezelfde dag niet medebepalend is geweest voor de beslissing hem in een PPC te plaatsen, maar dat dit wel heeft geleid tot het opleggen van een disciplinaire straf. Deze
disciplinaire straf is gelijktijdig opgelegd met de ordemaatregel en is gezien de inhoud geheel gelijk aan de ordemaatregel. Dit lijkt klager geen toeval. Voorts heeft klager zeker niet ingestemd met een crisisplaatsing zoals de selectiefunctionaris
stelt, hetgeen ook niet uit de stukken kan worden opgemaakt. De voorzitter van de beroepscommissie heeft in haar uitspraak van 26 februari 2016 terecht opgemerkt dat het selectieadvies van de directeur van de locatie Zuyder Bos dateert van 19 februari
2016 en de psycholoog klager derhalve diezelfde dag voor het eerst heeft gezien. Derhalve kan niet blijken dat de screening en indicatiestelling door deze psycholoog zorgvuldig is geweest. De bestreden beslissing is dermate onbegrijpelijk als ook
onzorgvuldig. Voorts verzoekt klager een tegemoetkoming voor de periode dat hij onterecht in het PPC te Vught heeft verbleven.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Op 19 februari 2016 heeft klager een ordemaatregel opgelegd gekregen omdat hij aan de psycholoog had verteld dat hij last had van destructieve gedachten. Klager is toen voor zijn eigen veiligheid in de isolatiecel met cameratoezicht geplaatst. De
psycholoog heeft toen geconstateerd dat klager suïcidaal gedrag vertoonde wat niet te corrigeren was en dat hij met zijn hoofd tegen de celdeur aanbonkte. De psycholoog constateerde tevens beheersproblematiek en vond dat klager een gedecompenseerde
indruk maakte. In verband met deze problematiek was een langer verblijf in een regime van beperkte gemeenschap niet gewenst en was de zorgbehoefte groter dan men in een dergelijke regime zou kunnen geven. Dientengevolge is op grond van een screening
van
klager door de psycholoog op 19 februari 2016 een indicatiestelling opgesteld. Op grond van deze indicatiestelling heeft de directeur van de locatie Zuyder Bos in het advies van 19 februari 2016 geadviseerd klager met spoed in een PPC te plaatsen op
grond van artikel 20c van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden. Tevens heeft klager zelf aangegeven in te stemmen met een crisisplaatsing in een PPC.

De bestreden beslissing heeft, anders dan klager stelt, niets te maken met de aangetroffen contrabande en het feit dat klager op de luchtplaats een mobiele telefoon voor handen zou hebben gehad. Dit zijn geen criteria voor plaatsing in een PPC. Wat
betreft het door klager ingediende schorsingsverzoek, met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing stelt de selectiefunctionaris dat hij de uitspraak in RSJ 26 februari 2016, 16/597/SGB niet aan zijn laars heeft gelapt. Het
schorsingsverzoek werd namelijk toegewezen, met dien verstande dat de uitvoering van de plaatsingsbeslissing zou worden opgeschort tot het bezwaarschrift van klager van 24 februari 2016 behandeld zou zijn. In verband met de urgentie van de plaatsing
van
klager in een PPC en om te voorkomen dat klager uit het PPC geplaatst moest worden, is het bezwaarschrift reeds op 29 februari 2016 behandeld. De beslissing op het bezwaarschrift is door de toewijzing van het schorsingsverzoek dus enkel naar voren
gehaald.

Telefonisch contact met het PPC te Vught heeft geleerd dat klager daar absoluut op zijn plaats is en in een regime van beperkte gemeenschap geplaatst zal worden zodra
de indicatiestelling voor een PPC opgeheven kan worden. Gelet op het voorgaande is de bestreden beslissing voldoende zorgvuldig genomen.

3.3. Het PMO van de locatie Zuyder Bos heeft op 19 februari 2016 geadviseerd klager met spoed in een PPC te plaatsen. Dit gezien zijn beheersproblematiek, de
gedecompenseerde indruk die hij maakte en het feit dat hij bang was zichzelf wat aan te doen. De directeur van de locatie Zuyder Bos heeft het advies van het PMO
meegenomen in het selectieadvies van 19 februari 2016 en tevens geadviseerd klager met spoed in een PPC te plaatsen.

4. De beoordeling
4.1. Hoewel klager inmiddels is teruggeplaatst in de gevangenis van de locatie Zuyder Bos en derhalve niet langer in het PPC te Vught verblijft, zal de beroepscommissie het beroep inhoudelijk behandelen nu namens klager is verzocht om een financiële
tegemoetkoming.

4.2. Het PPC te Vught is een inrichting, zowel gevangenis als huis van bewaring, voor mannen met een individueel regime en een normaal beveiligingsniveau.

4.3. Op grond van het bepaalde in artikel 20c van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden komen voor plaatsing in een PPC die gedetineerden in aanmerking, ten aanzien van wie in verband met een psychiatrische stoornis, een
persoonlijkheidsstoornis, psychosociale problematiek, verslavingsproblematiek of een verstandelijke beperking, forensische zorg is geïndiceerd of ten aanzien van wie in verband met de vraag of forensische zorg is geïndiceerd, nadere observatie is
vereist. In de toelichting bij artikel 20c is bepaald dat de directeur van de inrichting waar de gedetineerde op dat moment verblijft aan de selectiefunctionaris advies uitbrengt over de behoefte aan forensische zorg. Dit advies wordt gegeven op basis
van screening en indicatiestelling door het PMO van de inrichting of het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie.

4.4. De beroepscommissie is van oordeel dat de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Uit het
advies van het PMO, dat is vermeld in het positieve selectieadvies van de directeur van de locatie Zuyder Bos, volgt dat geadviseerd wordt om klager met spoed te plaatsen in een PPC. Dit gezien klagers beheersproblematiek, de gedecompenseerde indruk
die
hij maakte en het feit dat hij bang was zichzelf wat aan te doen. In dit advies is vermeld dat klager instemde met crisisopname in een PPC. Voorts is er een voldoende onderbouwde indicatiestelling aanwezig. Het is de beroepscommissie voldoende
aannemelijk geworden dat er bij klager dusdanige problematiek bestaat dat nadere forensische zorg is geïndiceerd. Naar aanleiding van het telefonisch contact dat de selectiefunctionaris met het PPC te Vught heeft gehad, waarin zijdens het PPC wordt
gesteld dat klager absoluut op de juiste plaats is in een PPC, wordt dit onderstreept. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. W.F. Korthals Altes en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van L.L. Heikens, secretaris, op 11 april 2016

secretaris voorzitter

Naar boven