Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1632/GA, 14 januari 2016, beroep
Uitspraakdatum:14-01-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/1632/GA

betreft: [klager] datum: 14 januari 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 12 mei 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 oktober 2015, gehouden in de p.i. Vught, is gehoord [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Vught.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Bij brief van 3 november 2015 is de directeur, namens de beroepscommissie, verzocht een aantal vragen schriftelijk te beantwoorden alsmede verslaglegging van het incident op 2 november 2014 en de foto’s die zijn gemaakt van klagers letsel dat hij zegt
te hebben opgelopen door mishandeling door het personeel toe te zenden aan het secretariaat van de Raad. De schriftelijke reactie met daarbij gevoegd de verslaglegging en de foto’s is op
10 november 2015 op het secretariaat van de Raad ontvangen. Deze nadere informatie is doorgestuurd naar klager en hij is in de gelegenheid gesteld hierop te reageren.
Bij brief van 20 november 2015 heeft mevrouw mr. C.G.J.E. Lut meegedeeld dat zij klager bijstaat in deze zaak. Het dossier is aan de raadsvrouw toegestuurd en zij is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk toe te lichten. Op 1 december 2015
is
deze toelichting ontvangen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft, zo blijkt uit het klaagschrift:
a. mishandeling van klager door twee personeelsleden op 2 november 2014;
b. de omstandigheid dat het afdelingshoofd eerst vijf dagen nadat het voorval als vermeld onder a. had plaatsgevonden met klager daarover in gesprek is gegaan.

De beklagrechter heeft het beklag als vermeld onder a. ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
De beklagrechter heeft geen oordeel gegeven over het beklag als vermeld onder b.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt, zakelijk weergegeven, als volgt toegelicht. De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard, omdat klagers klacht niet kan worden geverifieerd op juistheid. Dit, terwijl
klager niet is gehoord, de twee personeelsleden die klager hebben mishandeld niet zijn gehoord en de directeur geen verweer heeft ingestuurd. Klager heeft direct na de mishandeling gevraagd om foto’s te maken van zijn verwondingen. Die foto’s zijn pas
twee weken later gemaakt en toen waren zijn verwondingen vrijwel helemaal genezen. Klagers advocaat heeft de directeur nog gevraagd de camerabeelden van 2 november 2014 te bewaren, maar dit is niet gebeurd. Klager heeft aangifte gedaan van de
mishandeling.

Bij schrijven van 1 december 2015 heeft klagers raadsvrouw het standpunt van klager als volgt, zakelijk weergegeven, nader toegelicht. Uit het rapport van 7 november 2014 blijkt dat van het horen van klager een audiovisuele opname is gemaakt. Op deze
beelden, die vijf dagen na het incident zijn gemaakt, is mogelijk het letsel van klager zichtbaar. De beroepscommissie wordt verzocht deze beelden op te vragen bij de inrichting.
In de afdelingsrapportage van 2 november 2014 staat beschreven wat er die dag is gebeurd. Deze beschrijving komt overeen met hetgeen klager in zijn klaagschrift heeft vermeld. De overweging van de beklagrechter dat de klacht van klager niet te
verifiëren is, is gelet hierop onbegrijpelijk. Klagers raadsvrouw heeft zelf waargenomen – en dit blijkt ook uit de overgelegde foto’s – dat klager littekens op zijn hoofd heeft. Deze zijn ontstaan ten gevolge van het voorval op 2 november 2014. Deze
conclusie is onverenigbaar met de mededeling van de directeur dat de medische dienst geen verwondingen of beschadigingen heeft waargenomen aan klagers hoofd. De directeur heeft meegedeeld dat inderdaad pas vijf dagen na het incident met klager daarover
is gesproken en dat dit te maken heeft met de agenda en vrije dagen van het afdelingshoofd. Dit is onbegrijpelijk; personeelstekort of vakantie van personeel mag nimmer aan een gedetineerde worden tegengeworpen. Het behoort, gelet op de afhankelijke
positie van klager, tot de zorgplicht van de directeur om verzoeken tot het doen van aangifte tegen inrichtingspersoneel adequaat en met de meeste spoed af te handelen. Dit geldt zeker ook voor het maken van foto’s waaruit het letsel van klager blijkt;
immers, hoe langer daarmee wordt gewacht, hoe minder duidelijk het letsel zichtbaar is. In klagers geval is pas twee weken na de mishandeling overgegaan tot het maken van foto’s van zijn letsel. De directeur heeft niet toegelicht waarom dit zo lang
heeft geduurd. Nu de directeur zijn zorgplicht niet is nagekomen kan het gebrek aan bewijsmateriaal niet voor rekening van klager komen. Klager heeft geprobeerd zijn klacht met feitelijke, toetsbare gegevens te onderbouwen (met camerabeelden en
foto’s),
maar niet adequaat handelen van de directeur heeft ertoe geleid dat klager zijn standpunt niet voldoende kan onderbouwen.
Hierbij komt dat de directeur klagers klacht onvoldoende heeft weersproken.
Gelet op het vorenstaande wordt verzocht het beklag gegrond te verklaren en klager een tegemoetkoming toe te kennen voor het door hem geleden nadeel, bestaande uit het niet hebben kunnen doen van een adequate aangifte.
Overigens is klager niet door de beklagrechter gehoord, terwijl hij zijn verhaal mondeling had willen toelichten.

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Uit het verslag dat is opgemaakt door het dienstdoend personeel blijkt dat twee personeelsleden klager naar aanleiding van diens uitlatingen over de
vrouw en kinderen van een personeelslid met lichte dwang in zijn stoel in zijn cel hebben geduwd. Een derde personeelslid is komen kijken toen hij met stemverheffing hoorde spreken en heeft geconstateerd dat er alleen sprake was van een stemverheffing.
Van een mishandeling is dus absoluut geen sprake. Het is juist dat het afdelingshoofd klager eerst vijf dagen na het voorval heeft gehoord. Dit heeft te maken met de agenda en de vrije dagen van het afdelingshoofd. Tijdens het horen heeft klager erkend
dat hij iets over de kinderen van een personeelslid heeft geroepen. De foto’s zijn op aandringen van klager gemaakt. Bij het maken van de foto’s heeft de medische dienst geen verwondingen of genezen verwondingen waargenomen. Uit navraag is gebleken dat
geen enkele medewerker op of omstreeks 2 november 2014 verwondingen aan klagers hoofd of lichaam heeft geconstateerd. Het afdelingshoofd heeft tijdens het horen evenmin verwondingen geconstateerd. Klager heeft ook geen verzoek voor een medisch consult
ingediend.

3. De beoordeling
In beroep is door en namens klager aangevoerd dat de procedure bij en het onderzoek door de beklagrechter onvoldoende en/of onvolledig is geweest. Deze stelling kan onbesproken blijven nu de beroepscommissie het beklag in beroep opnieuw ten gronde
beoordeelt. Overigens wijst de beroepscommissie erop dat de beklagrechter op grond van artikel 62, tweede lid, van de Pbw in samenhang met artikel 64, eerste lid, van de Pbw de bevoegdheid heeft om, indien hij het beklag aanstonds kennelijk
niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond acht, op de klacht te beslissen zonder klager en de directeur in de gelegenheid te stellen mondelinge opmerkingen te maken omtrent die klacht.

De beroepscommissie stelt voorop dat in deze uitspraak enkel een oordeel wordt gegeven over de klachten zoals hierboven vermeld onder a. en b. (zoals ook in het klaagschrift van 10 november 2014 weergegeven). In deze uitspraak wordt geen oordeel geven
over de eerst in beroep aangevoerde klacht – welke klacht overigens volgens klager door de beklagcommissie gegrond zou zijn verklaard – dat pas twee weken na het voorval foto’s zijn gemaakt van zijn letsel, nu deze klacht niet in het onderliggende
klaagschrift is vermeld.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a. overweegt de beroepscommissie het volgende.
Klagers raadsvrouw heeft de beroepscommissie verzocht om de audiovisuele opname die zou zijn gemaakt van het gesprek tussen klager en het afdelingshoofd op
7 november 2014 bij de inrichting op te vragen, zodat op basis daarvan vastgesteld zou kunnen worden dat klager op dat moment letsel had. De beroepscommissie wijst dit verzoek, gelet op het navolgende, af.

Klagers beklag heeft naar het oordeel van de beroepscommissie betrekking op puur feitelijk handelen van twee personeelsleden en is niet gericht tegen (de uitvoering van) een door of namens de directeur jegens klager genomen beslissing waartegen op
grond
van artikel 60, eerste lid, van de Pbw beklag openstaat. De beroepscommissie zal derhalve de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag als vermeld onder a.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder b. overweegt de beroepscommissie het volgende.
De beklagrechter heeft in zijn uitspraak geen oordeel gegeven over het beklag als vermeld onder b. Om proceseconomische redenen zal de beroepscommissie als eerste en enige instantie op dit beklag beslissen.
De beroepscommissie neemt als vaststaand aan dat klager op 3 november 2014 heeft verzocht om een gesprek met de directeur, diens plaatsvervanger of het afdelingshoofd over een voorval dat de dag ervoor heeft plaatsgevonden. Vast staat dat op 7 november
2014 een gesprek over dat voorval heeft plaatsgevonden tussen klager en het afdelingshoofd. Gelet op het onderwerp waarover klager met de directeur, diens plaatsvervanger of het afdelingshoofd wilde spreken, is de beroepscommissie van oordeel dat het
te
lang heeft geduurd voordat een gesprek tussen klager en het afdelingshoofd tot stand is gekomen. De omstandigheid dat het afdelingshoofd in die periode niet werkzaam was en/of een volle agenda had, kan hiervoor geen rechtvaardiging vormen. Gelet hierop
zal de beroepscommissie het beklag gegrond verklaren.
De beroepscommissie ziet evenwel geen aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming, nu niet aannemelijk is geworden dat klager hierdoor ongemak heeft ondervonden. Hierbij neemt de beroepscommissie in aanmerking dat het vorenstaande geen
belemmering vormde voor het doen van aangifte.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag onder a.
De beroepscommissie verklaart het beklag onder b. gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Waarden, voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem-Broos en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 14 januari 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven