Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1859/GA, 16 december 2002, beroep
Uitspraakdatum:16-12-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/1859/GA
betreft: [...] datum: 16 december 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 9 september 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 16 augustus 2002 van de beklagcommissie bij de locaties Groot Bankenbosch en Norgerhaven te Veenhuizen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 november 2002, gehouden in de locatie Norgerhaven te Veenhuizen, zijn gehoord klager en de heer [...], unit-directeur bij de locatie Norgerhaven.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. Het beklag betreft een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere
verblijfsruimte in de afzonderingsafdeling van het huis van bewaring Groot
Bankenbosch, wegens betrokkenheid bij een vechtpartij; en
b. een ordemaatregel van veertien dagen plaatsing in afzondering in de
afzonderingsafdeling van het huis van bewaring Groot Bankenbosch, in afwachting
van overplaatsing naar een andere inrichting.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het beklag onder a.:
Klager wordt door een andere gedetineerde beschuldigd van iets dat klager niet gedaan heeft. Die beschuldiging is onjuist. De verslagen over klagers agressiviteit zijn ten onrechte opgemaakt. Klager kan daarvoor veel getuigen latenhoren. Dat heeft hij ook tegen de directeur gezegd. De directeur wilde niet naar klager luisteren. Ongeveer tweeëneenhalf jaar geleden heeft klager van de toenmalige directeur toestemming gekregen om kleding te repareren met eennaaimachine van de inrichting. Dat was overigens indirect de reden voor de vechtpartij waarvoor klager is gestraft. Die andere gedetineerde was vervelend naar klager en uitte bedreigingen. Ook heeft die persoon klager toen geslagen.Klager heeft niets gedaan.
Ten aanzien van het beklag onder b.:
Klager heeft inderdaad regelmatig klusjes gedaan voor anderen, dat was voor medegedetineerden maar ook voor personeelsleden. Klager had van de vorige directeur toestemming gekregen voor die werkzaamheden. Klager deed dan ook geenillegale zaken. Klager heeft een verslag aangezegd gekregen voor iets dat hij niet gedaan heeft. Iedereen in de locatie wist dat klager voor andere personen werkte, klager heeft daar nooit een geheim van gemaakt. De beschuldigingenzijn dan ook onterecht. Klager koopt steeds goederen op rekening van zich zelf. Als anderen voor klager iets halen in de inrichtingswinkel, staat de bestelling steeds op naam van klager. Klager is dichter, hij is geen dief. Klagerheeft vroeger gewerkt in de fabriek van de inrichting. Klager tijdens zijn verblijf in de inrichting steeds voor iedereen respect gehad.
Klager zoekt steeds naar hulp maar er is niemand die klager wil helpen. Ook het bureau rechtshulp wil klager niet (meer) helpen. Klager wordt heel vaak onterecht beschuldigd. Hij is nog onlangs beschuldigd van handel in verdovendemiddelen in de inrichting. Ook die beschuldigingen zijn onjuist. Klager wil graag dat de beroepscommissie een aantal getuigen hoort, die kunnen klagers verhaal bevestigen.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Aan klager is de onderhavige disciplinaire straf opgelegd in verband met zijn betrokkenheid bij een vechtpartij. Bij de afhandeling van het betreffende verslag kwamen er signalen dat klager tegen betaling ten behoeve van anderegedetineerden werkzaamheden zou verrichten. De directeur heeft tegenover klager aangegeven dat hij die signalen verder zou onderzoeken. In het kader van dat onderzoek is door de directeur een door klager genoemde getuige gehoord.Die getuige wenste echter niet te verklaren. Klager heeft zelf aangegeven dat hij werkzaamheden verrichtte voor zowel medegedetineerden als voor het inrichtingspersoneel. Klager zou daartoe toestemming hebben gekregen van devoormalig unit-directeur. De directeur heeft die voormalig unit-directeur gesproken en deze heeft ontkend ooit toestemming te hebben gegeven voor dergelijke activiteiten van klager. De directeur heeft eveneens met deinrichtingswinkelier gesproken. Uit dat gesprek bleek dat andere gedetineerden kennelijk inkopen deden voor klager. Volgens de directeur moet dat gezien worden als een vorm van betaling voor verrichte diensten. De directeur heeftook het personeel aangesproken en hen duidelijk gemaakt dat dit soort activiteiten niet wordt toegestaan. Niet is gebleken dat er ooit toestemming is gegeven voor dit soort werkzaamheden. De werkmeester heeft nooit gezien dat erbetalingen werden verricht door medegedetineerden of personeelsleden. Hij heeft echter wel geconstateerd dat klager extra werkzaamheden voor anderen verrichtte.

3. De beoordeling
Klager heeft de beroepscommissie verzocht om een aantal getuigen te horen. De beroepscommissie acht zich evenwel voldoende voorgelicht en zal het beroep thans afdoen.

Hetgeen in beroep is aangevoerd omtrent het beklag onder a kan - voorzover dat is komen vast te staan – naar het oordeel van de beroepscommissie niet leiden tot een andere beslissing dan die van de beklagcommissie. In zoverre moethet beroep ongegrond worden verklaard.
Ten aanzien van het beklag onder b acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk dat klager tegen -al dan niet geldelijke- betaling diensten heeft verricht voor gedetineerden en/of personeelsleden van de inrichting. Dergelijkgedrag is niet toegestaan binnen een penitentiaire inrichting. De beslissing om klager voor te dragen voor overplaatsing naar een andere inrichting is dan ook een heel begrijpelijke. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat debeslissing van de directeur om klager in afwachting van effectuering van die overplaatsing in afzondering te plaatsen, daarbij rekening houdend met alle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht. Ditmaakt dat ook dit onderdeel van het beroep ongegrond moet worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. H.B. Greven en mr. R. Weenink, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 16 december 2002

secretaris voorzitter

Naar boven