nummer: 15/4092/GA
betreft: [klager] datum: 8 april 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.S. Rozenbeek, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 3 december 2015 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Lelystad,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur van de p.i. Lelystad in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Door het secretariaat van de Raad is bij de directeur het toentertijd geldende advies vrijheden opgevraagd dat op 16 maart 2016 is ontvangen. Het advies vrijheden is toegestuurd aan klager en zijn raadsman. De raadsman heeft per brief van 25 maart 2016
laten weten geen aanvullingen te hebben op zijn eerdere beroepschrift.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De directeur heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klagers verlofaanvragen zijn telkens afgekeurd op grond van tweemaal niet tijdig terugkeren van verlof. Op 23 maart 2015 is hij te laat teruggekeerd van verlof door autopech die direct door klager is
gemeld. De tweede keer durfde klager niet terug naar de p.i. door het overlijden van zijn broer in de penitentiaire inrichting Groot Alphen. Onderbouwing ontbreekt voor het standpunt van de directeur dat klager contact zou hebben gezocht met het
slachtoffer. Tevens ontbreekt onderbouwing voor het standpunt dat het Openbaar Ministerie negatief zou hebben geadviseerd en voor het standpunt dat klager zich in zijn proeftijd schuldig zou hebben gemaakt aan strafbare feiten.
De directeur heeft het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
Het Openbaar Ministerie heeft negatief geadviseerd. Klager heeft strafbare feiten gepleegd tijdens zijn proeftijd. Uit het arrest van het gerechtshof blijkt dat klager bijzondere voorwaarden zijn opgelegd waaronder een behandeling bij De Waag of
soortgelijke behandeling voor relatie- en agressieproblematiek. Nu klager nog niet is behandeld voor deze problematiek, vormt hij nog altijd een gevaar voor de maatschappij.
Het MDO heeft negatief geadviseerd. Klager heeft zich niet aan de voorwaarden gehouden van eerdere verloven en heeft zich aan zijn detentie onttrokken. Hierdoor heeft het MDO er geen vertrouwen in dat een volgend verlof ongestoord zal verlopen, omdat
klager heeft aangetoond zich niet aan gemaakte afspraken te houden. Klager heeft onder meer contact gezocht met het slachtoffer en hij is niet op het opgegeven verlofadres verschenen. Dit betreft het adres waar hij ook het onderhavige verlof door wenst
te brengen.
De politie heeft positief geadviseerd, maar zich van toelichting onthouden.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van dertig maanden met aftrek, waarvan zes maanden voorwaardelijk, wegens poging tot doodslag en bedreiging. Aansluitend dient hij veertien dagen hechtenis te ondergaan, wegens overtredingen van de Wegenverkeerswet.
De wettelijk vroegst mogelijke datum van invrijheidstelling was bepaald op of omstreeks 8 maart 2016. Klager heeft zich na verlof op 12 februari 2016 onttrokken aan detentie.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers vierde verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.
Klager is tot tweemaal toe te laat teruggekeerd van verlof. Dit vormt een forse contra-indicatie voor verlofverlening. Na de afwijzing van de onderhavige verlofaanvraag zijn twee verlofaanvragen toegewezen. Bij het laatste verlof heeft klager zich
onttrokken aan detentie op 12 februari 2016. Klager zat voordat hij zich onttrok aan zijn detentie een gevangenisstraf uit voor feiten die hij heeft gepleegd tijdens een proeftijd. Hij is gestopt met een hem opgelegde behandeling die nog niet was
voltooid.
De beroepscommissie is gelet op het bovenstaande van oordeel dat de beslissing van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 aanhef en onder a, b, d en g van de
Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Zij zal het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met aanvulling van de gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. C.M. van der Bas en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van P. de Vries, secretaris, op 8 april 2016.
secretaris voorzitter