Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0719/GV, 7 april 2016, beroep
Uitspraakdatum:07-04-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/719/GV

betreft: [klager] datum: 7 april 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.P. Plasman, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 25 februari 2016 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is ongewenst verklaard en verblijft reeds geruime tijd in de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel. De moeder van klager is woonachtig in de omgeving van Leeuwarden. Blijkens de medische
stukken is de gezondheidstoestand van de moeder dusdanig zorgwekkend, dat zij niet in staat is de lange afstand (130 km en een reistijd van in totaal ruim drie uur) af te leggen. Er lijken bij klagers moeder posttraumatische stressklachten te spelen en
er is sprake van een gemengd angstig en depressief toestandsbeeld. Minimale stressoren, zoals het afleggen van langere afstanden zijn te ontregelend voor klagers moeder. De Staatssecretaris heeft onvoldoende rekening gehouden met de door klager
overgelegde medische stukken. Klager heeft een zeer hechte band met zijn moeder. Het is voor hem en haar van groot belang dat zij elkaar met regelmaat kunnen blijven zien. Het valt klager zeer zwaar dat hij zijn moeder reeds geruime tijd niet heeft
gezien. Reeds op 18 maart 2015 heeft klager een verzoek tot overplaatsing ingediend naar de p.i. de Marwei te Leeuwarden. Dit verzoek is door de selectiefunctionaris afgewezen, omdat er een driemaandelijkse mogelijkheid voor klager bestaat zijn moeder
te bezoeken. Klager vindt het onredelijk dat zijn verzoek om incidenteel verlof nu wordt afgewezen.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Een eerder verzoek om overplaatsing is afgewezen omdat voor klager de mogelijkheid tot het aanvragen van incidenteel verlof bestaat. In de procedure die leidde tot de uitspraak
RSJ 1 december 2015, 15/3126/GB is dit genuanceerd tot wanneer de moeder niet tot reizen in staat zou zijn. Uit informatie van de medisch adviseur blijkt dat klagers moeder voldoende mobiel is om haar zoon in de p.i. Ter Apel te bezoeken. Uit
informatie
van de inrichting blijkt dat de moeder klager recent nog heeft bezocht en dat klager frequent bezoek ontvangt, met wie de moeder wellicht kan meerijden.

Op klagers verlofaanvraag heeft de directeur van de gevangenis Ter Apel negatief geadviseerd.

3. De beoordeling
Klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar wegens poging tot moord. Zijn fictieve einddatum valt op of omstreeks 3 augustus 2022. Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen die na de tenuitvoerlegging
van
de vrijheidsstraf geen rechtmatig verblijf meer hebben in Nederland.

Op grond van artikel 25, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting kan incidenteel verlof worden verleend voor een bezoek aan een niet tot reizen in staat zijnde levenspartner, kind en ouder, indien deze wegens medische of
psychische belemmeringen niet in staat is de inrichting te bezoeken en de gedetineerde gedurende drie maanden niet heeft kunnen ontmoeten.

Klager verzoekt om incidenteel verlof om zijn moeder te kunnen bezoeken. Volgens klager is zijn moeder vanwege haar psychisch toestandsbeeld niet in staat de lange afstand van Leeuwarden naar Ter Apel te maken. De Staatssecretaris verwijst in zijn
verweerschrift van 14 maart 2016 naar de verklaring van 8 februari 2016 van de medisch adviseur, waarin wordt gesteld dat klagers moeder voldoende mobiel is om haar zoon te bezoeken in de p.i. De medisch adviseur acht het tijdelijk verlaten van de
inrichting op medische gronden momenteel niet geïndiceerd.

De beroepscommissie is van oordeel dat de Staatssecretaris van voormelde verklaring, die is gebaseerd op informatie van de huisarts van de moeder van klager, heeft mogen uitgaan, mede gelet op het navolgende. Klagers moeder heeft haar zoon recent in de
inrichting bezocht. Gelet hierop heeft de Staatssecretaris in de al wat oudere verklaring van 10 maart 2015 van de klinisch psycholoog van het medisch centrum Leeuwarden en in navolging daarvan de verklaring van de medisch adviseur van 2 april 2015,
geen aanleiding hoeven te zien nader onderzoek te (laten) verrichten. De beslissing van de Staatssecretaris kan derhalve bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom
ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. C.M. van der Bas en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Kokee, secretaris, op 7 april 2016

secretaris voorzitter

Naar boven