nummer: 16/536/GV
betreft: [klager] datum: 17 maart 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.W. Verberkmoes, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 17 februari 2016 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager heeft niet het voornemen om weer naar Nederland terug te keren. Zijn herhaalde verwijdering na terugkomst had te maken met een relatie in Nederland, welke relatie
inmiddels is verbroken. Dit was ook de enige reden voor zijn terugkeer. Klager heeft nu dan ook geen banden meer met Nederland die een terugkomst noodzakelijk maken. In zijn vaderland Albanië heeft hij een relatie en een minderjarig kind van vijftien
maanden, die volledig van hem afhankelijk zijn. Dit geldt ook voor zijn ouders. Bovendien zal klager in Albanië onmiddellijk werk hebben en heeft hij hier geen uitzicht op een baan. Hij heeft, met het oog op de geboden mogelijkheid van
strafonderbreking, het door hem ingestelde hoger beroep ingetrokken per 20 januari 2016. Het is klagers intentie zo snel mogelijk naar zijn vaderland terug te keren. Klager beseft goed dat hij bij terugkeer naar Nederland weer in bewaring zal worden
gesteld. Klager zal zich dan ook aan iedere voorwaarde houden.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven –toegelicht. Klagers verzoek om strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling is afgewezen, omdat onvoldoende vertrouwen bestaat dat klager zich aan de
voorwaarde van de strafonderbreking zal houden. Uit het selectieadvies van de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel volgt dat klager, ondanks drie eerdere uitzettingen naar Albanië, steeds is teruggekeerd naar Nederland. Navraag bij
de Immigratie- en Naturalisatiedienst en de Dienst Terugkeer en Vertrek leert dat klager op de hoogte was van het feit dat hij niet naar Nederland terug mocht keren. Gelet hierop bestaat er geen vertrouwen dat klager de voorwaarde dat hij niet naar
Nederland terugkeert, zal naleven. Ten slotte merkt de Staatssecretaris op dat de gronden die klager in beroep aanvoert op geen enkele wijze zijn onderbouwd.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. Ter Apel heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat onvoldoende vertrouwen bestaat dat klager in Albanië zal blijven nu hij reeds drie keer opnieuw Nederland is ingereisd en veroordeeld is voor
overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht.
De Dienst Terugkeer en Vertrek geeft aan dat klager zo spoedig mogelijk kan worden uitgezet naar Albanië.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van in totaal dertien maanden met aftrek, wegens het opzettelijk handelen in strijd met artikel 311 en artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van 90 dagen te ondergaan.
De einddatum van zijn detentie is gesteld op 17 augustus 2016.
Op grond van artikel 40a van de Regeling kan aan de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. Op grond van het vierde lid van
artikel 40a van de Regeling wordt aan de strafonderbreking de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert.
De beroepscommissie stelt als onomstreden vast dat klager driemaal eerder Nederland is uitgezet doch telkens naar Nederland is teruggekeerd. Hij is veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht. De
beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheid een forse contra-indicatie vormt voor strafonderbreking en de afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigt. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in
aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder d van de regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 17 maart 2016
secretaris voorzitter