Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/4093/TA en 15/4120/TA, 23 maart 2016, beroep
Uitspraakdatum:23-03-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummers: 15/4093/TA en 15/4120/TA

betreft: [klager] datum: 23 maart 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door respectievelijk mr. A.L. Louwerse,
namens

[...], verder te noemen klager,

en het hoofd van FPC Oostvaarderskliniek te Almere, verder te noemen de inrichting,

gericht tegen een uitspraak van 16 november 2015 van de beklagcommissie bij de inrichting, voor zover daartegen beroep is ingesteld,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 19 februari 2016, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klagers raadsvrouw, mr. A.L. Louwerse, en [...], juridisch medewerker bij FPC Oostvaarderskliniek. Als toehoorder
was
aanwezig mr. M.L. Koster, secretaris bij de afdeling rechtspraak van de Raad.

Klager heeft schriftelijk meegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. het niet op de juiste wijze reinigen/te heet wassen van klagers kleding;
b. het niet tijdig vaststellen van een behandelplan;
c. de afzondering van klager, ingaande op 10 oktober 2015;
d. de afzondering van klager, ingaande op 15 oktober 2015;
e. de afzondering van klager, ingaande op 19 oktober 2015 en
f. het afdelingsarrest ingaande, op 20 oktober 2015.

De beklagcommissie heeft klager in het beklag vermeld onder a. en f. niet-ontvankelijk verklaard, het beklag vermeld onder b. gegrond verklaard en een tegemoetkoming van € 12,50 toegekend, het beklag vermeld onder c., d. en e. op formele gronden
gegrond
verklaard en tweemaal een tegemoetkoming van € 10,= toegekend, een en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
a. Klager is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in het beklag. Het betreft een schending van klagers eigendomsrecht. Verwezen wordt naar RSJ 17 april 2014, 13/3301/TA. Klager was afgezonderd en het personeel heeft zijn kleding te heet gewassen.
De
schade bedraagt € 1.200,=. Het gaat om dure merkkleding.
b. Klager heeft zelf om het behandelplan moeten vragen en heeft op 19 augustus 2015 een concept gekregen dat slechts gedeeltelijk was ingevuld en niet getekend. Na drie maanden moet er volgens de wet een behandelplan zijn. Dit is echter pas op 26
november 2015 uitgereikt, terwijl klager al sinds 29 juni 2015 in de inrichting verblijft. Een tegemoetkoming van € 50,= in verband met de ontstane vertraging is meer op zijn plaats dan de toegekende € 12,50, gelet op de vaste jurisprudentie van de
beroepscommissie. Klager wordt nog steeds geen therapie geboden; hij staat op de wachtlijst. Hij werkt wel en hij sport. De diagnostiek moet nog afgerond worden.
c., d. en e. De beklagcommissie heeft zich gefocust op de formele kant van de zaak en geen inhoudelijk oordeel gegeven. Hiertegen is het beroep gericht en niet tegen de (hoogte van de) tegemoetkomingen. De afzondering is ten onrechte opgelegd, duurde
te
lang en was disproportioneel. Er was veel onvrede in de groep, maar klager hield zich daarvan afzijdig. Hij betwist dat hij opruiend is geweest. Er was een gesprek gepland op 8 oktober 2015 tussen klager, zijn mentor en het hoofd behandeling. Klager
wilde niet alleen met zijn mentor spreken. De afzondering werkte ontwrichtend. Zijn naam was genoemd als een van degenen die handtekeningen zou inzamelen tegen de staf en de behandelaar. Klager is nooit gezegd wie zijn naam heeft genoemd en kan zich
moeilijk verweren. Hij wist van niets en had er alleen in de wandelgangen over gehoord. Hij weet niet waarom hem de ordemaatregelen zijn opgelegd.
f. Klager is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in het beklag. Het beklag is niet pas, zoals vermeld in de uitspraak van de beklagcommissie, ter zitting ingesteld maar al eerder ingediend op 22 oktober 2015. Het afdelingsarrest heeft negen dagen
geduurd.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
a. Het te heet wassen van klagers kleding is per ongeluk gegaan. De inrichting acht een schadevergoeding van € 400,= voldoende en heeft dit bedrag naar klagers rekening overgemaakt.
b. Het is juist dat het behandelplan te laat aan klager is uitgereikt. Het is afgerond op 29 oktober 2015 terwijl klager op 29 juni 2015 in de inrichting was opgenomen. Door de beklagcommissie is echter ten onrechte overwogen dat klager niet en/of
onvoldoende voortvarend met zijn behandeling/therapie is gestart. Klager is al lang vóór de afronding van het behandelplan, te weten meteen na de behandelplanbespreking van 19 augustus 2015, geïndiceerd voor behandelonderdelen, en voor therapie en
trainingen aangemeld. Bovendien is het verblijven op een afdeling met een therapeutisch milieu belangrijk onderdeel van de behandeling. Ten aanzien van klager heeft alleen de administratieve afhandeling van het behandelplan op zich laten wachten.
c., d., e. en f. Klager heeft zich agressief uitgelaten tegen het personeel over het rooster. De sfeer op de afdeling was grimmig en onveilig. Klager had contact met het groepje dat heel gevaarlijk leek te zijn. Hij had het advies gekregen bij hen uit
de buurt te blijven. Klager is eerst afgezonderd op zijn kamer en na een agressieve uitlating afgezonderd in een afzonderingskamer. Vervolgens weigerde klager contact met een sociotherapeut, waardoor zijn gedrag niet goed was in te schatten en
afdelingsarrest noodzakelijk was. De schriftelijke mededeling van de afzondering die inging op 15 oktober 2015 bevond zich nog niet bij de stukken en wordt thans aan de beroepscommissie overgelegd.

3. De beoordeling
a. Uit onder meer RSJ 11 september 2013, 13/2255/TA en RSJ 19 augustus 2011, 11/1066/TA volgt dat het hoofd van de inrichting verantwoordelijk kan worden gehouden voor schade aan eigendommen van de verpleegde die door personeel van de inrichting is
toegebracht. Voorts wordt ten deze geklaagd over een inbreuk op het eigendomsrecht. De beroepscommissie vernietigt daarom de uitspraak van de beklagcommissie op dit punt en verklaart klager alsnog ontvankelijk in het beklag.
Door klager is - onbetwist door de inrichting - gesteld dat de schade aan klagers kleding is toegebracht door personeel van de inrichting. De beroepscommissie zal derhalve op dit punt het beroep van klager gegrond verklaren en het beklag gegrond
verklaren. In aanmerking genomen dat de inrichting € 400,= als schadevergoeding op klagers rekening heeft gestort en het feit dat klager geen stukken heeft overgelegd die zijn stelling dat de kleding € 1.200,= althans meer dan € 400,= waard was, kunnen
onderbouwen, ziet de beroepscommissie geen reden aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

b. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Bvt draagt het hoofd van de inrichting zorg dat zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen drie maanden na binnenkomst van de verpleegde in de inrichting, zoveel mogelijk in overleg met hem, een
verplegings- en behandelingsplan wordt vastgesteld.
Krachtens artikel 17, tweede lid, Bvt draagt het hoofd van de inrichting zorg dat de behandeling overeenkomstig het verplegings- en behandelingsplan plaatsvindt.
Een vermeende schending van het aan artikel 17 Bvt in samenhang met artikel 16 Bvt te ontlenen recht op behandeling is alleen vatbaar voor beklag als sprake is van het niet betrachten van de in die artikelen genoemde zorgplichten. Indien sprake blijkt
te zijn van de wijze van betrachten van die zorgplichten zal klager, gelet op het bepaalde in artikel 56, vierde lid, van de Bvt, in zijn beklag niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.

Door de inrichting is niet betwist dat het behandelplan niet binnen de termijn als vermeld in artikel 16, eerste lid, Bvt is vastgesteld.
Voor beantwoording van de vraag of sprake is van de wijze van betrachten of het niet-betrachten van de in artikel 17 Bvt genoemde zorgplicht is van belang of klager in afwachting van het gereed komen van het behandelplan verstoken is gebleven van
behandeling. Namens de inrichting is in dit verband aangevoerd dat klager al lang vóór de afronding van het behandelplan, te weten meteen na de behandelplanbespreking van 19 augustus 2015 - dus binnen twee maanden nadat klager in de inrichting was
opgenomen -, is geïndiceerd voor behandelonderdelen, en voor therapie en trainingen is aangemeld, alsmede dat het verblijf op een afdeling met een therapeutisch klimaat belangrijk onderdeel van de behandeling is.
Hoewel deze indicatie en aanmelding niet zonder meer betekenen dat daarmee de behandeling ook daadwerkelijk een aanvang heeft genomen - de inlichtingen van de inrichting zijn in zoverre enigszins gebrekkig te noemen -, acht de beroepscommissie niet
aannemelijk dat klager gedurende de drie maanden waarbinnen het behandelplan moest worden vastgesteld, geheel verstoken is gebleven van behandeling. Op grond hiervan moet worden geconcludeerd dat sprake is van de wijze van betrachten van de zorgplicht
als hiervoor bedoeld.
Het beroep van het hoofd van de inrichting zal derhalve gegrond worden verklaard.
De beroepscommissie hecht er wel aan het belang van verpleegden bij een tijdige vaststelling van het behandelplan te benadrukken.
Het beroep van klager zal op dit punt ongegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie zal in zoverre worden vernietigd en klager zal alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard in het beklag.

c., d. en e. De beklagcommissie heeft het beklag op formele gronden gegrond verklaard, maar heeft verzuimd een inhoudelijk oordeel te geven over de aan klager opgelegde ordemaatregelen. De beroepscommissie zal om proceseconomische reden het beklag op
deze punten zelf afdoen.
Uit de stukken en de behandeling ter zitting volgt dat klager een aanvaring heeft gehad met een medewerker over zijn rooster en boos is geworden. De sfeer op de afdeling was grimmig en onveilig, en klager had contact met een groepje dat hiervoor
verantwoordelijk werd gehouden. Hij heeft het advies gekregen bij hen uit de buurt te blijven. Klager heeft zich dreigend opgesteld tegenover het personeel en heeft vervolgens meermalen het contact met een sociotherapeut geweigerd.
Tegen deze achtergrond is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissingen klager ter zake in afzondering te plaatsen, gelet op de totale duur van de afzondering en het feit dat de afzondering op 20 oktober 2015 is omgezet in afdelingsarrest, niet
als onredelijk of onbillijk of disproportioneel kunnen worden aangemerkt. Klagers stelling dat hij zich afzijdig hield, wordt niet aannemelijk geacht.

f. De beklagcommissie heeft klager in dit onderdeel van het beklag, dat betrekking heeft op het afdelingsarrest dat van 20 oktober tot en met 29 oktober aan klager is opgelegd, niet-ontvankelijk verklaard omdat het beklag pas zou zijn ingediend op 16
november 2015. Uit het tot de stukken behorende emailbericht blijkt echter dat het beklag reeds op 22 oktober 2015, en derhalve tijdig, is ingediend. De beroepscommissie zal op dit punt de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog
ontvangen in het beklag.
Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie dat het afdelingsarrest is gevolgd op de afzonderingsmaatregelen vermeld onder c., d. en e. De beroepscommissie acht uit de stukken en de behandeling ter zitting aannemelijk geworden dat klagers gedrag door de
weigering van contact met de sociotherapeut (nog) niet goed in te schatten was en dat de beslissing klager volgend op de afzondering afdelingsarrest op te leggen niet als onredelijk of onbillijk of disproportioneel kan worden aangemerkt. De
beroepscommissie zal het beklag alsnog ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie ten aanzien van a. en ontvangt klager alsnog in het beklag. Zij verklaart dit beklag gegrond en kent klager ter zake geen tegemoetkoming toe.

Zij verklaart het beroep van het hoofd van de inrichting gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager niet-ontvankelijk in het beklag. Zij verklaart het beroep van klager ten aanzien van b. ongegrond.

Ten aanzien van c., d. en e. verklaart de beroepscommissie het beklag alsnog inhoudelijk ongegrond.

Ten aanzien van f. vernietigt zij de uitspraak van de beklagcommissie, ontvangt zij klager alsnog in het beklag, en verklaart zij het beklag ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en drs. C.W. van der Meer, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 23 maart 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven