Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1000/GB, 31 maart 2016, beroep
Uitspraakdatum:31-03-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 16/1000/GB

Betreft: [klager] datum: 31 maart 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R. Skála, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 17 maart 2016 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de oproep zich op 1 april 2016 te melden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad ongegrond verklaard.

2. De feiten
Op 3 maart 2016 is klager opgeroepen zich op 1 april 2016 te melden in de p.i. Lelystad voor het ondergaan van 180 dagen gevangenisstraf. Op 8 maart 2016 heeft klager hiertegen een bezwaarschrift ingediend dat op 17 maart 2016 ongegrond is verklaard.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager verwijst naar de door hem overgelegde medische stukken van zijn huisarts. Bij klager is sprake van zwakzinnigheid, althans zeer zwakke begaafdheid. Aannemelijk is dat dit tot problemen in
detentie zal leiden. De persoonlijke situatie van klager is vergelijkbaar met die van zijn broer. Klager functioneert op een laag ontwikkelingsniveau. Dit brengt mee dat hij eveneens detentieongeschikt is te achten. Ten onrechte wordt gesteld dat de
aan
klager opgelegde straf reeds sinds 2 december 2014 onherroepelijk zou zijn. Klager is naar aanleiding van het arrest van het Gerechtshof van 2 december 2014 in cassatie gegaan. Bij arrest van 3 november 2015 is het beroep in cassatie niet ontvankelijk
verklaard. Derhalve is eerst op 4 november 2015 de uitspraak onherroepelijk geworden. Gratie kan in beginsel pas worden aangevraagd nadat de gerechtelijke uitspraak drie maanden onherroepelijk is geworden, dus op z’n vroegst 4 februari 2016. Het
gratieverzoek is op 8 maart 2016 ingediend, hetgeen moet worden aangemerkt als een adequate en snelle indiening nadat de mogelijkheid bestond. Na het moment van het onherroepelijk worden van de uitspraak is slechts vier maanden verstreken voor de
oproep. Deze termijn dient als te kort te worden aangemerkt. Het is niet aan de selectiefunctionaris om een oordeel te geven over het door klager ingediende gratieverzoek. Gelet op de bijzondere omstandigheden meent klager dat elektronisch huisarrest
wel degelijk tot de mogelijkheden behoort. Klager verwijst naar de eerder in zijn bezwaarschrift naar voren gebrachte bezwaren en bijlagen waaruit naar voren komt dat hij detentieongeschikt is verklaard.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Er is geen verklaring van een arts overgelegd. De conclusie dat klager detentieongeschikt is, kan niet worden gedragen door het journaal van de huisarts dat zonder
enige
toelichting is overgelegd. De DJI krijgt van het OM informatie over de onherroepelijkheidsdatum. Klager kan zich hiervoor tot het OM wenden.
Het door klager op 8 maart 2016 ingediende gratieverzoek heeft geen opschortende werking aangezien het verzoek na de oproepbrief van 3 maart 2016 is ingediend. Het verzoek tot omzetting naar een taakstraf kan niet in behandeling nemen, aangezien DJI
slechts een uitvoerende dienst is. Elektronische detentie is per 1 juli 2010 afgeschaft.

4. De beoordeling
4.1. De p.i. Lelystad is een gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.

4.2. Klager, die onherroepelijk is veroordeeld, kan in een gevangenis met een regime van beperkte gemeenschap worden geplaatst.

4.3. De beroepscommissie is van oordeel dat uit de stukken niet blijkt dat klager detentieongeschikt is. In beroep is zonder een begeleidende verklaring van een arts een uitdraai van klagers medisch dossier overgelegd. Klager verwijst naar enkele
passages in het medisch dossier waarin klagers (mogelijke) zwakbegaafdheid aan de orde komt. Hieraan worden echter geen verdere conclusies verbonden omtrent klagers geschiktheid voor detentie. Klager stelt in algemene zin dat personen bij wie sprake is
van zwakbegaafdheid niet mogen worden gedetineerd vanwege de te verwachten negatieve effecten van de detentie. De beroepscommissie onderschrijft dit standpunt dat verder niet is onderbouwd niet. Dit is slechts anders indien na een individuele afweging
en op grond van een medische verklaring de detentie contra-geïndiceerd is. Een dergelijke verklaring is niet overgelegd. De beroepscommissie merkt hierbij nog op dat binnen het kader van de detentie verschillende modaliteiten aan zorg en opvang
mogelijk
zijn zoals plaatsing in een EZV, PPC of op grond van artikel 15, vijfde lid, van de Pbw een psychiatrisch ziekenhuis (FPA). De beroepscommissie gaat ervan uit dat tijdens klagers intakegesprek in detentie beoordeeld kan worden welke afdeling voor hem
het meest geschikt is.

Gelet op het vorenstaande kan de beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Hetgeen klager overigens heeft aangevoerd kan niet tot een andere
beslissing leiden. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. W.F. Korthals Altes, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 31 maart 2016

secretaris voorzitter

Naar boven