Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1923/GM, 12 december 2002, beroep
Uitspraakdatum:12-12-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/1923/GM

betreft: [klager] datum: 12 december 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 17 september 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de Extra Beveiligde Inrichtingen (EBI) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught te Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 5 september 2002 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 28 oktober 2002, gehouden in voormelde p.i. is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. H.M.S. Cremers.

De inrichtingsarts verbonden aan de EBI van de p.i. Vught is zonder bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 10 augustus 2002, betreft de behandeling van klagers ademhalingsproblemen door de inrichtingsarts.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht.
De arts is niet dan wel onvoldoende bereid klager te spreken. Hij noemt klagers nog steeds voortdurende ademhalingsproblemen klagers probleem en niet het zijne. Dat is onaanvaardbaar, een arts wordt geacht hem te helpen. Deademhalingsproblemen doen zich voor bij het sporten en forse activiteiten. Klager heeft dergelijke problemen eerder gehad, toen hij nog rookte. Acht maanden na het stoppen met roken (gedurende zestien jaar) kreeg hij te kampen metademhalingsproblemen en sedertdien, nu dertien maanden na dato, heeft hij er nog steeds en meer last van. Bij het onderzoek in juli 2002 achtte de arts een longfoto aangewezen. Van een p.i.w.er heeft klager gehoord dat de op de 22juli 2002 gemaakte foto zwarte vlekjes op zijn longen vertoonde, zodat opnieuw een foto moest worden gemaakt. Hem is toen nooit gezegd dat de reden voor de tweede foto slechts een technische was. De voorgeschreven Bricanyl heeftklager nooit gebruikt, omdat hij geen astma heeft en die diagnose nooit is gesteld.

De raadsvrouw heeft een pleitnotitie overgelegd, welke bij de stukken is gevoegd.
Klager heeft veel te lang moeten wachten op het door hem bij herhaling gevraagde consult bij de arts. De registratie door de medische dienst lijkt te wensen over te laten, nu in het verweerschrift van de arts niet wordt gesprokenvan klagers eerdere verzoeken. Op 8 augustus 2002 heeft klager de verpleegkundige bij gelegenheid van de mededeling van de uitslag van de tweede longfoto te kennen gegeven nadere uitleg van de arts te wensen, doch deze achtte datniet nodig. Ook in zijn verweerschrift laat de arts zich tendentieus over klager uit, hetgeen onder meer blijkt uit de niet medische term 'kleerkast' als omschrijving van klager. Voorts reageert de arts op de mogelijk onwenselijkebejegening door klager zeer emotioneel door voor zich in dezen behoefte te hebben aan een beklagmogelijkheid. Uit een en ander blijkt de arts geen goede vertrouwensrelatie met klager te hebben opgebouwd, zodat klagers verzoek eenandere (inrichtings)arts te mogen raadplegen gehonoreerd zou moeten worden. Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren en een passende compensatie toe te kennen voor het reeds aangedane leed.

De inrichtingsarts heeft aan zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niets toe te voegen. Dit standpunt luidt als volgt.
Op 19 juli 2002 heeft de arts klager onderzocht wegens een uur na het sporten optredende kortademigheid. Hij heeft geen longafwijkingen vastgesteld. Klager is een zeer gezonde man. Op proef is hem Bricanyl-puff voorgeschreven en tergeruststelling een longfoto toegezegd. Die is gemaakt op 22 juli 2002 en 5 augustus 2002 (de eerste foto was onduidelijk). De verpleegkundige heeft op 8 augustus 2002 klager medegedeeld dat er geen afwijkingen waren. Klager wasontevreden hierover niet met de arts te kunnen spreken, hetgeen deze niet nodig achtte. Tijdens het consult na de schriftelijke uitslag van de longfoto op 16 augustus 2002 gedroeg klager zich direct onbeschoft en dreigend, welkgedrag naar het oordeel van de p.i.w.ers een rapport zou rechtvaardigen. Toch heeft de arts hem een kopie van de uitslag doen verstrekken.

3. De beoordeling
Vast is komen staan dat op 22 juli 2002 een foto van klagers longen is gemaakt wegens ademhalingsproblemen na het sporten. Deze is gevolgd door een tweede longfoto op 5 augustus 2002. Aannemelijk is geworden dat niet een medewerkervan de medische dienst, maar een p.i.w.er klager heeft medegedeeld dat de eerste foto niet goed was en op 5 augustus 2002 opnieuw een longfoto moest worden gemaakt. Dit heeft bij klager tot grote ongerustheid geleid.
Naar het oordeel van de beroepscommissie dient onder dergelijke omstandigheden niet een p.i.w.er, maar de arts of verpleegkundige klager te informeren over de reden van het maken van een tweede longfoto. Het feit dat deverpleegkundige en niet de arts de gunstige uitslag van de tweede foto aan klager heeft medegedeeld wordt niet als onjuist aangemerkt.

Voorts is gebleken dat de inrichtingsarts na lichamelijk onderzoek op 19 juli 2002 klager op proef Bricanyl-puff heeft voorgeschreven. Omdat bij klager nooit de diagnose astma is gesteld heeft klager dit middel niet gebruikt.
De beroepscommissie merkt op dat genoemd geneesmiddel als diagnosticum kan worden voorgeschreven. In dat geval dient het effect van het gebruik geëvalueerd te worden. Bij gebreke van de medische kaart van klager dan wel andereadequate rapportage zijdens de medische dienst is de beroepscommissie niet gebleken van een evaluatie, noch van duidelijke voorlichting aan klager over het gebruik van genoemd middel. Evenmin is gebleken dat de inrichtingsarts naderonderzoek heeft doen verrichten naar klagers aanhoudende klachten.

De beroepscommissie is van oordeel dat sprake is van medisch handelen als bedoeld in artikel 28 Pm. Zij is van oordeel, het vorenstaande in samenhang en onderling verband bezien, dat het hiervoor omschreven medisch handelen ennalaten van de inrichtingsarts dient te worden aangemerkt als in strijd met de zorg die de inrichtingsarts in die hoedanigheid ten opzichte van klager behoorde te betrachten. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard.
De beroepscommissie acht onvoldoende termen aanwezig voor het toekennen van een geldelijke tegemoetkoming.
Met betrekking tot het verzoek tot raadpleging van een andere (inrichtings)arts merkt de beroepscommissie op dat klager krachtens artikel 42, tweede lid, Pbw recht heeft op raadpleging, voor eigen rekening, van een arts van zijnkeuze, alsmede dat een beslissing terzake van het consulteren van een andere inrichtingsarts buiten het bereik van de beroepsprocedure ex hoofdstuk 7 van de Pm valt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager geen tegemoetkoming toekomt.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, F.M.M. van Exter, huisarts en dr. M. Kooyman, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op 12 december2002

secretaris voorzitter

Naar boven