Nummer: 16/370/GB
Betreft: [Klager] datum: 29 maart 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. E.D. van Elst, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 3 februari 2016 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Almelo ongegrond verklaard.
2. De feiten
Klager is sedert 6 augustus 2014 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de p.i. Almelo. Klagers fictieve einddatum is thans gesteld op 29 januari 2017.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
De beslissing van de selectiefunctionaris om klager niet in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) te plaatsen maar in de gevangenis van de p.i. Almelo, een normaal beveiligde inrichting, is ten onrechte genomen. Uit het selectieadvies van
de
directeur van de p.i. Almelo van 9 december 2015 volgt dat klager zich gedraagt als een modelgedetineerde. Klager heeft de reflector ingevuld, de Kies Voor Verandering-training positief afgerond en geen disciplinaire straffen en/of maatregelen opgelegd
gekregen. Klager was voor zijn huidige detentie bezig met een HBO-opleiding, heeft geen schulden, heeft goed contact met de familie en gebruikt geen middelen. Uit het reclasseringsrapport van 1 oktober 2015 volgt dat klager over voldoende sociale
vaardigheden beschikt en geen impulsieve indruk maakt, dat er geen zicht is op criminogene factoren en dat geen sprake is van een vijandelijke houding. Klager ontkent verantwoordelijk te zijn voor de delicten waarvoor hij thans gedetineerd is.
Dientengevolge kunnen het recidiverisico en het risico op letselschade bij derden niet worden ingeschat. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als laag/gemiddeld. De reclassering heeft geen directe belemmeringen gevonden voor
detentiefasering en geen bijzondere voorwaarden geïndiceerd omdat hiertoe geen aanleiding is. Mochten er bijzondere voorwaarden worden opgelegd aan klager dan zal hij zich hier aan houden. De advocaat-generaal (AG) geeft aan dat er bij het toestaan van
bepaalde vrijheden maatschappelijke onrust zal ontstaan. Dit wordt echter door de AG niet nader onderbouwt en derhalve door klager betwist, gezien de geruime tijd die klager in voorarrest heeft doorgebracht, het reclasseringsrapport van 1 oktober 2015
en het selectieadvies van de directeur van de p.i. Almelo van 9 december 2015. Bovendien is detentiefasering ten aanzien van alle drie de medeverdachten in klagers strafzaak wel toegestaan.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
De reclassering heeft onvoldoende inschatting kunnen maken over klagers gedrag, houding en sociale netwerk nu hij de ten laste gelegde feiten ontkent. Indien klager schuldig wordt bevonden in hoger beroep, kunnen zijn recidiverisico, de einddatum van
zijn detentie en daarmee de termijnen van detentiefasering er heel anders uit komen te zien. De AG van het arrondissementsparket te Arnhem heeft negatief geadviseerd ten aanzien van klagers detentiefasering aangezien het om een vijftiental ernstige
delicten gaat, klager een negatieve proceshouding aanneemt en geen verantwoording neemt voor zijn gedrag. Bij het toestaan van vrijheden wordt de kans op maatschappelijke onrust erg groot geacht. De directeur van de p.i. Almelo heeft in het
selectieadvies van 9 december 2015 vooralsnog plaatsing in een gesloten setting geadviseerd en geeft aan dat klagers detentiefasering in een later stadium van detentie opnieuw overwogen kan worden. De bestreden beslissing is niet in strijd met het
gelijkheidsbeginsel, het betreft hier een individuele casus die een individuele afweging behoeft. De uitspraak in hoger beroep zal bepalend zijn voor de heroverweging van klagers detentiefasering. Hierbij zal een nieuwe Risc moeten worden afgenomen en
zal het Openbaar Ministerie opnieuw om advies moeten worden gevraagd. Uit recente navraag bij het Gerechtshof te Arnhem volgt dat de zitting van 14 januari 2016 in klagers strafzaak is aangehouden en er een volgende zitting medio april 2016 gepland
staat.
4. De beoordeling
4.1. In zeer beperkt beveiligde inrichtingen of afdelingen kunnen gedetineerden worden geplaatst die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen, aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd, die in geval de
veroordeling onherroepelijk is ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan dan wel in geval de veroordeling nog niet onherroepelijk is een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is
aan
de helft van de opgelegde gevangenisstraf, die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres, die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart
2014,
Stcrt. 2014, nr. 4617).
4.2. Klager verblijft sinds 4 januari 2016 op de gevangenisafdeling van de p.i. Almelo. De beroepscommissie stelt vast dat niet is gebleken dat klager reeds met goed gevolg vrijheden heeft genoten. De fictieve einddatum van klagers detentie is thans
gesteld op 29 januari 2017, zodat klager derhalve nog een fors strafrestant heeft. Gelet hierop kan de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de
selectiefunctionaris dat klager op dit moment nog niet in aanmerking komt voor plaatsing in een z.b.b.i., hoewel hij zich goed gedraagt tijdens zijn detentie, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden
aangemerkt. De beroepscommissie neemt hierbij ook in overweging dat de behandeling van het hoger beroep, volgens informatie van de raadsman, in mei plaats zal vinden. Het beroep van klager op het gelijkheidsbeginsel ten aanzien van zijn medeverdachten
maakt dit niet anders omdat aan detentiefasering diverse, veelal persoonlijke, factoren ten grondslag liggen en het verzoek van klager derhalve een individuele beoordeling behoeft. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, J.G.A. van de Brand en mr. W.F. Korthals Altes, leden, in tegenwoordigheid van L.L. Heikens, secretaris, op 29 maart 2016
secretaris voorzitter