Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0276/GV, 29 maart 2016, beroep
Uitspraakdatum:29-03-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/276/GV

betreft: [klager] datum: 29 maart 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. Y.H.G. van der Hut, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 27 januari 2016 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is gedetineerd in het kader van een hem opgelegde levenslange gevangenisstraf en verblijft thans circa 15 jaren in detentie. Zijn verzoek om incidenteel verlof is gebaseerd op persoonlijke
omstandigheden, namelijk de kinderwens van klager en zijn partner. Zij zijn nog altijd met het IVF-traject bezig. Dit traject is emotioneel en psychisch bijzonder zwaar, zowel voor klager als voor zijn partner. Het verlof dient ertoe dit traject voor
hen draaglijk en menselijk te maken. Klager beseft dat hij mede verantwoordelijk wordt gehouden voor het delict en de gevolgen hiervan voor slachtoffers en nabestaanden. De emoties die dit teweeg hebben gebracht, mogen niet te veel leidend worden,
wetende dat in de visie van de nabestaanden elk verlof of gratie zou moeten worden uitgesloten als ook de mogelijkheid dat klager op enigerlei wijze zijn leven een menselijke invulling wil geven. De bestreden beslissing lijkt te zijn gebaseerd op
emoties en gevoelens, hetgeen onvoldoende zorgvuldigheid in zich borgt. Overigens heeft klager altijd gemotiveerd betwist op enig moment van een voornemen tot moord op de hoogte te zijn geweest. Gelet op de huidige stand van de jurisprudentie over
‘medeplegen’ zou klager mogelijk niet voor het medeplegen van de moorden zijn veroordeeld. Er was geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking in de betekenis die de Hoge Raad er thans aan geeft. De samenwerking met de mededaders zag uitsluitend
op
beroving. Klager verwijst verder naar de jurisprudentie over de levenslange gevangenisstraf en of de wijze waarop deze ten uitvoer wordt gelegd strijd oplevert met artikel 3 EVRM. Na 1970 is geen enkel gratieverzoek gehonoreerd. Slechts in 2009 is
eenmaal gratie verleend aan een terminaal zieke gedetineerde. Er bestaat dus nauwelijks perspectief op vrijlating. In het verlofverzoek heeft klager verwezen naar zijn zeer recent ingediende gratieverzoek en de mogelijkheid om door middel van het
verlof
te oefenen met resocialiseren, ook in het kader van een op handen zijnd gratieverzoek. In de bestreden beslissing hieraan geen enkele overweging gewijd. De beslissing is derhalve gebrekkig gemotiveerd.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De Staatssecretaris verwijst naar de negatieve adviezen van het Openbaar Ministerie, de politie en de directeur van de p.i. De Schie. Het arrest van het Gerechtshof van 28 mei
2003 waarbij aan klager een levenslange gevangenisstraf is opgelegd, is 12 jaar leden gewezen. Van de levenslange gevangenisstraf heeft klager nog geen 14 jaar uitgezeten. Het gevaar voor de maatschappij, in het bijzonder de gezondheid en veiligheid
van
anderen, moet dan zwaarder wegen dan de persoonlijke wensen van klager. Het OM stelt, aldus de Staatssecretaris, voorts dat eerst bij uitzonderlijke dringende persoonlijke redenen gedacht zou kunnen worden aan een inbreuk op klagers detentie. Het OM
onderkent dat de gang van zaken rondom de IVF-behandeling stress veroorzaakt bij klagers partner. Het doorlopen van de IVF-behandeling kan niet onderschat worden. Dat betekent echter niet dat aan klager verlof moet worden verleend. Ook de eerdere
IVF-behandelingen zijn zonder hulp of bijstand van klager geschied. Klager en zijn partner dienen de beperkingen van de levenslange gevangenisstraf van klager te ondervinden en de consequenties daarvan te dragen. Het OM merkt vervolgens op dat het
grievend voor nabestaanden is te weten dat klager mensen om het leven heeft gebracht en nu momenten van vrijheid wil om voor hemzelf het vaderschap mogelijk te maken. De gebeurtenis waarvoor klager incidenteel verlof vraagt, is geen gebeurtenis waarbij
zijn aanwezigheid noodzakelijk is. Recente wijzigingen in de jurisprudentie van de Hoge Raad doen aan het vorenstaande niet af. De stelling van klager dat hij op grond van de huidige jurisprudentie van de Hoge Raad niet zou zijn veroordeeld voor
medeplegen van moord, is niet relevant voor de beoordeling van het verzoek om incidenteel verlof. Het is bovendien niet aan de Staatssecretaris noch aan de beroepscommissie om zich hierover een oordeel te vormen. Ook klagers betoog over de levenslange
gevangenisstraf in relatie tot artikel 3 EVRM en de (on)mogelijkheden om gratie te krijgen, mist relevantie in deze zaak.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. De Schie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag op grond van de negatieve adviezen van het OM en de politie en omdat de aanwezigheid van klager bij de IVF-behandeling niet noodzakelijk is. De
advocaat-generaal bij het ressortparket te Den Haag verzet zich tegen het toekennen van verlof, onder verwijzing naar de aan klager opgelegde levenslange gevangenisstraf, de overige gewelds- en vermogensdelicten op klagers strafblad en het gevaar dat
hij voor de maatschappij vormt. De politie Rotterdam-Rijnmond heeft bezwaar tegen verlofverlening gelet op het gevaar voor recidive of vlucht, confrontatie met slachtoffers, gevaar voor ernstige verstoring van de rechtsorde, maatschappelijke onrust en
twijfel aan terugkeer van verlof.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een levenslange gevangenisstraf wegens het medeplegen van moord, meermalen gepleegd, en diefstal met geweld.

Klager heeft verzocht om incidenteel verlof om zijn partner te kunnen steunen met het IVF- traject. In artikel 21, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) wordt bepaald dat incidenteel verlof kan worden verleend
voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. Ingevolge het tweede lid van dat artikel kan incidenteel verlof indien nodig onder begeleiding of bewaking plaatsvinden. In de
artikelen 22 tot en met 31 van de Regeling is voorts een aantal gevallen opgesomd waarin incidenteel verlof kan worden verleend. Die opsomming is niet limitatief.

De beroepscommissie stelt voorop dat incidenteel verlof in beginsel aan iedere gedetineerde verleend kan worden, derhalve ook aan een levenslang gestrafte gedetineerde.

Klagers raadsvrouw verwijst naar een eerdere uitspraak van de beroepscommissie, namelijk RSJ 19 mei 2015, 14/3242/GV. De uitspraak betrof een tot levenslange gevangenisstraf veroordeelde die sinds 1987 was gedetineerd. De beroepscommissie overwoog -
kort gezegd - dat verlof in beginsel onderdeel dient uit te maken van de resocialisatie van een gedetineerde en dat verlof voor een levenslang gestrafte ook van belang is in verband met een zorgvuldige voorbereiding van de gratieprocedure. Na uitvoerig
onderzoek kwam zij tot de conclusie dat incidenteel verlof in deze situatie een passende vorm van verlof was.
In de onderhavige situatie heeft klager specifiek verzocht om incidenteel verlof voor het steunen van zijn partner bij het IVF-traject. Voor zover het verzoek ook betrekking heeft op het verlenen van verlof in het kader van resocialisatie acht de
beroepscommissie dit onderdeel onvoldoende onderbouwd om de noodzaak hiervan vast te stellen. De beroepscommissie dient derhalve uitsluitend te beoordelen of er sprake is van een gebeurtenis waarbij de aanwezigheid van klager noodzakelijk is. Naar het
oordeel van de beroepscommissie is dat niet het geval.

De beroepscommissie overweegt dat, hoewel het IVF-traject ongetwijfeld een intensief traject is waarbij klagers steun aan zijn partner wenselijk is, een (begeleid) verlof van klager daarmee niet noodzakelijk is. Gelet op het bovenstaande is de
beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Voor zover klagers beroep betrekking zou hebben op de recente jurisprudentie van de Hoge Raad over ‘medeplegen’ en op de levenslange gevangenisstraf in combinatie met de (on)mogelijkheid om gratie te krijgen, is dit in de onderhavige procedure niet aan
de orde.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem - Broos, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 29 maart 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven