Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/4126/GA, 24 maart 2016, beroep
Uitspraakdatum:24-03-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/4126/GA

betreft: [klager] datum: 24 maart 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 24 november 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 februari 2016, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn klager, [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de locatie Zuyder Bos en [...], stagiair bij voormelde inrichting,
gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in een strafcel wegens de vondst van een schaar op klagers cel.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager heeft de schaar niet geleend of uitgeleend. Tijdens de spitactie werd klager gefouilleerd en in de keuken gezet. Nadat hij
weer was teruggebracht naar zijn cel en zijn radio wilde terugzetten, zag hij achter zijn radio iets uitsteken. Dat bleek de schaar te zijn. De schaar was kennelijk niet gevonden bij de celinspectie. Klager heeft de schaar gepakt, op zijn celdeur
geklopt en de vondst van de schaar aan het personeel gemeld. Klager weet niet hoe het kan dat de schaar op zijn cel terecht is gekomen. Het personeel heeft de schaar bij de celinspectie in ieder geval niet gevonden. Omdat klager reiniger was, had hij
een kast met spullen, zoals toiletpapier, op zijn cel staan. Medegedetineerden liepen in en uit klagers cel en vroegen om spullen die zij nodig hadden. Klager denkt dat iemand de schaar op zijn cel heeft gelegd en het personeel de schaar bij de
spitactie over het hoofd heeft gezien. De inrichting heeft verzuimd te registreren aan wie de schaar is uitgeleend. De schaar moet immers altijd aan het einde van de dag weer worden ingeleverd bij het personeel, hetgeen wordt geregistreerd. De schaar
was al een paar dagen weg. Waarom zou klager de schaar (alsnog) inleveren bij het personeel als hij schuldig was en hij het risico liep gestraft te worden? Klager heeft nooit disciplinaire straffen gehad. Zijn baan als reiniger is hij kwijtgeraakt,
maar
daar heeft hij nu ook geen zin meer in.

Door en namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Omdat uit de registratie bleek dat de schaar vermist was, is een zoekactie gestart. Klager is gefouilleerd en
zijn
cel is nagekeken. De cel is vluchtig nagekeken. Wel is zorgvuldig gekeken op de opbergplekken. Waarschijnlijk is de schaar op klagers cel niet opgevallen. Omdat vaststaat dat klager de schaar op zijn cel had en de schaar niet aan klager is uitgeleend,
is klager bestraft. Als gevolg van de disciplinaire straf, is klager zijn baan als reiniger kwijtgeraakt. Klager kan zich na drie maanden weer opgeven voor een baan als reiniger.

3. De beoordeling
In artikel 51, vijfde lid, van de Pbw is bepaald dat geen straf kan worden opgelegd indien de gedetineerde voor het begaan van een feit als bedoeld in artikel 50, eerste lid, niet verantwoordelijk kan worden gesteld. De beroepscommissie stelt voorop
dat
een gedetineerde in beginsel verantwoordelijk kan worden gehouden voor de in zijn cel aangetroffen contrabande en dat de vondst van contrabande aanleiding kan zijn voor het opleggen van een disciplinaire straf. Dit is slechts anders indien aannemelijk
is dat de gedetineerde geen enkel verwijt treft.

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting volgt dat het voor gedetineerden mogelijk was een schaar bij het personeel te lenen. Het personeel registreerde aan wie de schaar was uitgeleend. Op 31 augustus 2015 werd door het personeel een spitactie
uitgevoerd, omdat de schaar van klagers afdeling werd vermist. Onweersproken is dat de schaar op dat moment reeds enkele dagen werd vermist. Uit het schriftelijk verslag van 31 augustus 2015 volgt dat klager, voordat zijn cel werd doorzocht, aangaf dat
de schaar niet in zijn cel lag en hij niet wist waar de schaar wel was. Klager is gefouilleerd en naar de keuken gebracht. Toen klager na afloop van de celinspectie terugkeerde naar zijn cel, vond hij de schaar in zijn cel en meldde hij dit bij het
personeel.

Nu de schaar bij de celinspectie en bij de fouillering van klager niet is aangetroffen en klager de vondst van de schaar uit eigen beweging bij het personeel heeft gemeld, is de beroepscommissie van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat
klager verantwoordelijk kan worden gehouden voor de aanwezigheid van de schaar op zijn cel. Hierbij is tevens in aanmerking genomen dat onweersproken is dat de schaar ten tijde van de celinspectie reeds enkele dagen werd vermist. Ook is hierbij in
aanmerking genomen dat er veel gedetineerden in klagers cel kwamen als gevolg van het feit dat klager als reiniger een kast met spullen, zoals toiletpapier, op zijn cel had staan. Onder deze omstandigheden kan klager dan ook niet verantwoordelijk
worden
gehouden voor het begaan van een feit als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Pbw. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagrechter zal worden vernietigd. Het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. De
beroepscommissie zal klager een tegemoetkoming toekennen van € 20,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 20,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en ing. M.J. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 24 maart 2016

secretaris voorzitter

Naar boven