nummer: 16/0243/GV
betreft: [klager] datum: 7 april 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.W.E. Luiten, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 26 januari 2016 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman, om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht.
Het recidivegevaar is onvoldoende feitelijk onderbouwd. Er wordt verwezen naar het strafblad en het feit dat klager eerder in een justitiële jeugdinrichting heeft verbleven. Kennelijk wordt gewicht toegekend aan de aard van de veroordelingen, namelijk
gewelds(gerelateerde) delicten. Er wordt miskend dat klager thans een gevangenisstraf uitzit terzake van een veroordeling voor overtreding van de Zweedse variant van de Opiumwet. Een aanwezig geweldsaspect is niet (zonder meer) terug te vinden. Klager
is veroordeeld voor een strafbaar feit dat is gepleegd in Zweden. Dat klager in Nederland zou recidiveren blijkt niet uit de voorhanden stukken. Klagers gedrag in de inrichting is zeer positief. Evenmin heeft de selectiefunctionaris voldoende navraag
gedaan naar het advies van de reclassering. De raadsman heeft getracht een afschrift van het rapport van de reclassering te krijgen, maar dat is niet gelukt. Wel is de raadsman bekend met de grove strekking hiervan. De inhoud van dat rapport is ten
faveure van klager. De reclassering voorziet geen acute problemen bij verlofverlening, er is geen sprake van een actuele stoornis die zich verzet tegen verlofverlening en de noodzaak van een verdiepingsdiagnostiek ziet niet op het te verlenen verlof.
De
selectiefunctionaris heeft geen eigen belangenafweging gemaakt, maar – zonder nadere motivering – het advies van de inrichting overgenomen. Bovendien is niet onderzocht of het verlof wel doorgang had kunnen vinden indien aan het verlof voorwaarden
werden verbonden. Klager heeft inmiddels aangetoond dat hij met de te verlenen vrijheden kan omgaan. Klager is op 1 februari 2016 met begeleid incidenteel verlof geweest in verband met het overlijden van zijn grootmoeder. Op 2 februari 2016 is klager
met onbegeleid incidenteel verlof geweest, in verband met het bijwonen van de uitvaart van zijn grootmoeder. Deze verloven zijn zonder incidenten verlopen. Weliswaar vonden deze verlofmomenten plaats na de bestreden beslissing, toch kunnen deze feiten
worden meegenomen. De naderende v.i.-datum van klager is niet meegenomen bij de afwijzende beslissing. De v.i.-datum is relatief snel, zodat het belang van resocialisatie groter is dan voor een andere gedetineerde. De reclassering onderkent dat het
resocialisatietraject onverwijld moet plaatsvinden. Voorts wordt verwezen naar jurisprudentie. Klager en zijn raadsman willen worden gehoord over het beroep. Tevens wil klager een tegemoetkoming ontvangen van € 50,= voor de opgelopen vertraging.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager weigert medewerking te verlenen aan verdiepingsdiagnostiek en behandeling, hoewel dit wel wordt geïndiceerd. Tevens wordt er een hoog risico op recidive en een hoge kans op onttrekking aan de voorwaarden gerapporteerd door de reclassering. Het
verlof is daarom op juiste gronden afgewezen. Kort na de afwijzende beslissing is de oma van klager overleden. Klager zou zijn verlof bij haar doorbrengen. Het verlofadres is met het overlijden ook komen te vervallen. Klager heeft begeleid incidenteel
verlof gehad om afscheid te nemen van zijn oma en later ook onbegeleid incidenteel verlof om bij de uitvaart aanwezig te zijn. Deze verlofmomenten zijn goed verlopen. Inmiddels heeft klager een tweede verlofverzoek ingediend. Dit verlof zal hij bij
zijn
zus doorbrengen. Dit verzoek is gehonoreerd. Het eerste verzoek is echter op de juiste gronden afgewezen en daarbij is (achteraf) het verlofadres komen te vervallen. Er is geen reden om een tegemoetkoming toe te kennen.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Zoetermeer heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Hierbij is vermeld dat klager niet wil meewerken aan verdiepingsdiagnostiek, waardoor het niet mogelijk is een risicotaxatie te maken.
De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden. Dit betreft het verlofadres van de oma van klager.
De reclassering heeft het recidiverisico als hoog ingeschat. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ook hoog ingeschat. Klager wenst niet mee te werken aan verdiepingsdiagnostiek, terwijl dit wel noodzakelijk wordt geacht om een plan te maken
voor de re-integratie.
3. De beoordeling
Namens klager is aangegeven dat klager met zijn advocaat het beroep mondeling wil toelichten. Hierbij is niet aangegeven op welke punten precies verduidelijking nodig is. Op basis van de in beroep overgelegde stukken acht de beroepscommissie zich
voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 1365 dagen. Deze straf is opgelegd door de Zweedse autoriteiten, wegens – kort gezegd – handelen in verboden (verdovende) middelen. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 26 november
2016.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.
Na de afwijzende beslissing heeft klager op 1 en 2 februari 2016 een begeleid, respectievelijk onbegeleid verlof genoten in verband met het overlijden van zijn grootmoeder. Deze verloven zijn zonder problemen verlopen. Vervolgens heeft de
Staatssecretaris op 1 maart 2016 een tweede verzoek om algemeen verlof gehonoreerd. De beroepscommissie constateert dat de voor weigering van het eerste verlof aangevoerde gronden enkele weken later kennelijk niet meer zwaarwegend genoeg zijn gedacht
voor het kort daarop toestaan van een tweede algemeen verlof. Gelet op de aard van deze gronden acht de beroepscommissie in dit licht beschouwd de beslissing tot weigering van het eerste verlof onredelijk en onbillijk. De beroepscommissie zal het
beroep
daarom gegrond verklaren. Nu de gevolgen van de bestreden beslissing nog ongedaan te maken zijn, zal de beroepscommissie geen tegemoetkoming vaststellen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Staatssecretaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol,
voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem - Broos, leden, in tegenwoordigheid
van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 7 april 2016.
secretaris voorzitter