Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/4169/GA en 17/672/GA, 20 oktober 2017, beroep
Uitspraakdatum:20-10-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummers: 16/4169/GA en 17/672/GA

 

betreft:     [klager]                                                                         datum: 20 oktober 2017

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door mr. E.R. Weening, namens

 

[…], verder te noemen klager,

 

gericht tegen uitspraken van 15 december 2016 en van 23 februari 2017 van de beklagcommissie bij de locatie Hoogvliet,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 april 2017, gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. E.R. Weening, en mevrouw […], afdelingshoofd van de locatie Hoogvliet.

 

Het afdelingshoofd van de locatie Hoogvliet heeft op 18 april 2017 nadere inlichtingen verstrekt met een verblijfsplan en tevens het laatste evaluatierapport overgelegd. Op 26 april 2017 is een afschrift hiervan gestuurd naar klager en zijn raadsman. Hierop heeft de raadsman op 5 mei 2017 gereageerd. Een afschrift van deze reactie is op 15 mei 2017 ter kennisname naar de directeur verstuurd.
 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

  1. De inhoud van de beklagen en de uitspraken van de beklagcommissie
    Het beklag betreft het stopzetten van klagers behandeling per 6 juni 2016 (Ho2016-182) en het uitblijven van iedere vorm van behandeling sinds klagers terugplaatsing op 6 september 2016 (Ho2016-372).

    De beklagcommissie heeft de beklagen ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.
     

  2. De standpunten van klager en de directeur
    Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
    Klager is feitelijk vanaf 2014 gedetineerd en hij heeft in totaal viermaal een maatregel  plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) opgelegd gekregen. De vierde en huidige ISD-maatregel wordt tenuitvoergelegd sinds 27 juli 2015. Klager is bekend in de locatie Hoogvliet; hier onderging hij ook de derde ISD-maatregel. In de locatie Hoogvliet wordt veel over klager gepraat, maar voor hem worden geen acties uitgezet. Hij wordt niet behandeld en dat is het probleem. In het voorjaar van 2016 is voorgesteld om klager over te plaatsen naar de Woenselse Poort. In verband met de afstand tot zijn sociale netwerk in Rotterdam is in overleg met klager gekozen voor een ambulante behandeling bij de GGZ Bouman. Hiervan is niets terechtgekomen, terwijl geen sprake is van onwil. Deze enige actie die voor klager op touw werd gezet, is stopgezet vanwege de zogenoemde “bolletjesaffaire”. Dit is echter een misverstand en het beklag in die zaak is gegrond verklaard. Sinds die affaire heeft klager geen enkele vorm van behandeling gekregen. Wel is hij, nadat het beklag gegrond werd verklaard, plotseling en zonder enige voorbereiding of begeleiding, geplaatst in Woonzorgcentrum Romanohof (verder: Romanohof). De plaatsing in Romanohof, waar een officiële gebruikersruimte is, was tot mislukken gedoemd. Dit, omdat klager langdurig kampt met verslavingsproblematiek. Tijdens de beklagprocedure heeft de directeur toegezegd het behandelplan te verstrekken, maar in plaats daarvan werd de beslissing van het gerechtshof toegestuurd in hoger beroep op de tussentijdse toets door de rechtbank. De beklagcommissie heeft niet gecontroleerd of inderdaad enige vorm van behandeling heeft plaatsgevonden sinds 13 april 2016. Er is geen behandelplan en klager heeft enkel eenmaal in de veertien dagen een groepsgesprek, waarvan de directeur zegt dat dit gesprek een sociaal aspect heeft. De directeur heeft klager beloofd dat hij behandeld zou worden, maar sinds klager beklag heeft ingediend, heeft de directeur een hekel aan hem. Klager heeft aan alles meegewerkt en met iedereen gepraat, zoals de psychiater en psycholoog. Hij heeft ook testen gemaakt. Klager wilde niet naar Woonsupport in Eindhoven. Klager heeft van zijn trajectmanager gehoord dat de behandeling mislukt is. Klagers invrijheidsstelling volgt op 26 april 2017 en er is alleen een adres voor klager. Hij heeft geen woonplaats of werk. Klager weet niet waar hij straks aan toe is bij zijn invrijheidstelling. Voorts heeft hij de afgelopen 21 maanden geen behandelaar gezien of gesproken. Er is geen concrete therapie of behandeling aangeboden. De einddatum was reeds bij aanvang van de ISD-maatregel bekend, terwijl hiervoor ook niets concreets is geregeld voor klager.

    Uit de nagestuurde stukken blijkt niet van enig inhoudelijke behandeling in de periode voorafgaand aan 27 juli 2016, terwijl het beroep met nummer 16/4169/GA en onderliggend beklag gaan over de periode van 13 april 2016 tot 27 juli 2016. Voorts blijkt evenmin van enige vorm van behandeling na 5 september 2016. Uit het overzicht blijkt slechts dat klager is “besproken” op 13 december 2016. De overige data op het overzicht zijn van na het beklag van 8 december 2016 (beroep met nummer 17/672/GA). Benadrukt wordt dat de klachten moeten worden bezien in de totale context van de ISD-maatregel gedurende 21 maanden. Door het uitblijven van een behandeling gedurende 21 maanden, kan de inrichting zich niet telkenmale beroepen op een (korte) periode waarin wel behandeling heeft plaatsgevonden. Ten onrechte wordt klager verweten dat hij zich niet behandelbaar opstelt. Juist vanwege zijn disfunctioneren, heeft klager een derde c.q. vierde ISD-maatregel opgelegd gekregen.

    Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
    Klagers problematiek is ingewikkeld. Vanaf het moment dat hij is binnengekomen, is meteen gewerkt met klager. De behandeling valt of staat met de vrijwillige keuze van klager. Er is geen dwang. De behandelaar beoordeelt of klager zich behandelbaar opstelt. Eerst wordt de problematiek in kaart gebracht en een verblijfsplan opgesteld. Daarna vindt een gesprek plaats met de psycholoog en maakt het NIFP een indicatiestelling. Deze wordt gevolgd. Toen klager niet naar Woonsupport wilde, is ingezet op ambulante behandeling van de GGZ Bouman. Klager heeft een gerichte behandeling ondergaan en daarna vond de zitting bij de rechtbank plaats. De ISD-maatregel is toen geheel getoetst en akkoord bevonden. Klager is ook begeleid bij zijn plaatsing in Romanohof. Hij heeft een intake gehad en de casemanager bleef in contact met de toezichthouder van Romanohof. In Romanohof heeft klager zich niet gehouden aan de gemaakte afspraken. Hij kreeg toen een time out in de locatie Hoogvliet. Na die time-out heeft klager zich opnieuw niet aan de gemaakte afspraken gehouden in Romanohof en wilde de begeleider klagers plaatsing daar niet voortzetten. Klager is toen teruggekomen naar de locatie Hoogvliet. Klager is moeilijk plaatsbaar, omdat hij licht verstandelijk beperkt is. Iedere ochtend worden alle gedetineerden besproken en eenmaal per week worden zij gesproken in het multidisciplinairoverleg. Door de week geldt het gewone dagprogramma. In de locatie Hoogvliet wordt gebruikgemaakt van een verblijfsplan in plaats van een behandelplan.

    Een verblijfsplan van klager is overgelegd alsook het laatst opgemaakte evaluatierapport van 22 september 2016. Voorts is ter aanvulling een chronologisch overzicht verstrekt van de periode van 30 juni 2016 tot en met 12 april 2017 waarin incidenten en vervolgstappen vermeld staan.
     

  3. De beoordeling
    In het verleden heeft de beroepscommissie verschillend geoordeeld over de vraag of – kort samengevat – over de wijze van tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel op grond van de Penitentiaire beginselenwet geklaagd kan worden. Die vraag is bij uitspraak van 23 oktober 2008 (RSJ 08/1143/GA) ontkennend, en bij uitspraak van 9 april 2009 (RSJ 08/3069/GA ) bevestigend beantwoord. De beroepscommissie onderkent dat sprake is van divergerende jurisprudentie en biedt in deze uitspraak duidelijkheid.

    Ingevolge artikel 38s, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kan de rechter, op vordering van het Openbaar Ministerie, op verzoek van de verdachte of diens raadsman dan wel ambtshalve, bij of na het opleggen van de maatregel beslissen tot een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel. In de Memorie van Toelichting op artikel 38s Sr (Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 980, nr. 3) staat het volgende:

    “Deze bepaling schept een extra waarborg voor een zorgvuldige toepassing van de regeling. Zij voorziet in de mogelijkheid dat de rechter bij het opleggen van de maatregel bepaalt dat hij tussentijds wenst te worden voorgelicht over het verloop van de behandeling. De rechter kan er, zeker in de begintijd, waarin met het nieuwe strafrechtelijke instrument nog de nodige ervaring moet worden opgedaan, behoefte aan hebben na te gaan of de door hem opgelegde maatregel beantwoordt aan de daarmee beoogde doeleinden. De mogelijkheid van een tussentijdse rechterlijke controle is in het belang van een zorgvuldige tenuitvoerlegging van de maatregel.”

    Een veroordeelde kan op grond van artikel 38s Sr – kort samengevat – zes maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel de rechter verzoeken dat deze toetst of voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel noodzakelijk is. De rechter dient daarbij te kijken – zo volgt uit de Memorie van Toelichting – naar het verloop van de behandeling. Hij gaat daarbij na of de maatregel beantwoordt aan het doel waarvoor deze is opgelegd en toetst of de tenuitvoerlegging zorgvuldig is.

    Voor klachten over onder andere het verloop, de inhoud, de doelmatigheid en de zorgvuldigheid van de behandeling bestaat derhalve een afzonderlijke procedure als geregeld in artikel 38s Sr. Daarover kan daarom niet op grond van artikel 60 van de Penitentiaire Beginselenwet worden geklaagd. Dit betekent dat klager – die overigens met zijn raadsman de procedure van artikel 38s Sr heeft doorlopen – in zijn klachten niet had moeten worden ontvangen. De beroepscommissie zal daarom de uitspraken van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn klachten.

     

  4. De uitspraak
    De beroepscommissie vernietigt de uitspraken van de beklagcommissie en verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klachten.



     

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J. Schagen MA en mr. E. Lucas, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 20 oktober 2017.

 

 

                     secretaris                                                           voorzitter

Naar boven