Nummer: 17/1189/GB
Betreft: [klager] datum: 14 augustus 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.M.S. Cremers, namens
[…], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 4 april 2017 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Klager is, bijgestaan door zijn raadsvrouw, op 23 juni 2017 door een lid van de Raad gehoord. Van het horen is een verslag opgemaakt dat naar partijen is gestuurd. De selectiefunctionaris is in de gelegenheid gesteld op het verslag te reageren.
Op 29 juni 2017 is namens de beroepscommissie nadere informatie bij de selectiefunctionaris opgevraagd met betrekking tot de melding van het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP). Op 29 juni 2017 is deze informatie ontvangen en een afschrift daarvan is aan klagers raadsvrouw verstuurd.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (bpg-afdeling) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught ongegrond verklaard.
2. De feiten
Klager is sedert 17 augustus 2013 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis van de locatie Esserheem te Veenhuizen. Bij beslissing van 22 december 2016 is hij geselecteerd voor overplaatsing naar de gevangenis van de p.i. Almelo, waar een regime van beperkte gemeenschap geldt. Op 8 februari 2017 is klager in de bpg-afdeling van de p.i Vught geplaatst.
3. De standpunten
3.1 Door en namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
Er is geen concrete en actuele GRIP-informatie beschikbaar. Uit een uitspraak van de beklagcommissie van 9 juni 2017, beklagnummer VU 2017/000301, blijkt dat de directeur deze informatie ook niet heeft. Klager vermoedt dat sprake is van een klikmelding van een medegedetineerde.
Voorts worden de gestelde aantijgingen van medegedetineerden jegens klager op geen enkele wijze geconcretiseerd. De raadsvrouw heeft de selectiefunctionaris een lijst met namen toegestuurd van personen die vervelend richting klager kunnen doen. De selectiefunctionaris is daar in het geheel niet op ingegaan. Er bestaat geen bewijs voor het gestelde intimiderende gedrag van klager richting medegedetineerden. Een aantal gedetineerden zou een verklaring hebben afgelegd met betrekking tot voornoemd gedrag, maar deze verklaringen (eventueel geanonimiseerd) zijn niet opgenomen in het dossier. Klager is van mening dat de beroepscommissie dit moet afstraffen, omdat hij niet weet waar hij zich tegen moet verweren. Voor slecht gedrag van klager in de locatie Esserheem en de p.i. Almelo is dan ook geen bewijs te vinden. Klager heeft zijn penitentiair dossier opgevraagd. Hij wil alle stukken zien vanaf de periode dat hij in de locatie Esserheem verbleef. Er loopt een beklagzaak tegen de locatie Esserheem hierover. Klager had in de p.i. Almelo een week voor zijn overplaatsing nog een gesprek met de casemanager. Alles was op groen gezet, hij zou naar het plusprogramma gaan. Klager vertoonde in de locatie Esserheem goed gedrag en werd plots overgeplaatst naar de p.i. Almelo waar hij bij binnenkomst “op rood” werd gezet, terwijl hij niets had gedaan. De casemanager is gaan graven en heeft negatieve informatie naar de selectiefunctionaris gestuurd. Er is sprake van oude informatie uit 2006, terwijl klager een beklag daarover heeft gewonnen. Informatie over zijn familie klopt ook niet. Volgens klager wordt een beeld van hem geschetst dat niet juist is, maar het blijft er allemaal in staan. Klager is beschreven als claimend. Volgens klager betekent dit dat hij voor zijn rechten opkomt.
De beroepscommissie wordt verzocht de selectiefunctionaris op te dragen deze detentiehistorie van klager in de p.i. Almelo en de locatie Esserheem over te leggen en klager in de gelegenheid te stellen daarop te reageren.
Klager vindt het selectieadvies een partijdig advies. Klager wil daarom de dagrapportages zien. Hij verwacht dat in het detentie- en re-integratieplan een ander beeld van hem te zien zal zijn.
In een rapportage van klagers casemanager van de bpg-afdeling van de p.i. Vught van 26 mei 2017 wordt klager beschreven als een stabiele man. Hoe kan het dan dat het ineens de laatste maanden uit de hand is gelopen?
Voor zover de selectiefunctionaris in de bestreden beslissing verwijst naar vermoedelijke handel in contrabande, voert klager aan dat hier geen bewijs voor bestaat. Dit is reeds in RSJ 27 maart 2017 17/178/GB door de beroepscommissie geconstateerd. De selectiefunctionaris heeft deze informatie echter toch weer meegenomen in de bestreden beslissing.
Voor wat betreft het onklaar maken van de camera in de afzonderingscel voert klager aan dat dit onvoldoende grond vormt voor de plaatsing in de bpg-afdeling. Klager was volkomen verrast toen hij helmen voor zijn deur zag staan. Hij is geboeid meegelopen. Het IBT-team heeft hem hard aangepakt en hij heeft daar littekens aan over gehouden. In de afzonderingscel werd vervolgens de camera aangezet. Omdat dit niet is toegestaan, heeft klager de camera afgeplakt met toiletpapier dat met water was natgemaakt. Het personeel gaf toe dat de camera niet aan mocht en heeft deze toen uitgezet. De volgende dag ging de camera echter weer aan. Klager heeft daarover beklag ingediend.
Klager lijdt psychisch onder zijn plaatsing in de bpg-afdeling, met name omdat hij de aantijgingen ontkent en van mening is ten onrechte in de bpg-afdeling te verblijven.
Vanwege het ontbreken van enig bewijs is klager van mening dat de beslissing onzorgvuldig is en dat sprake is van strijd met artikel 6 van het EVRM. Klager verzoekt de beroepscommissie de selectiefunctionaris op te dragen tot onmiddellijke uitplaatsing van klager uit de bpg-afdeling en hem een tegemoetkoming toe te kennen.
Subsidiair verzoekt klager de beroepscommissie de selectiefunctionaris op te dragen het penitentiair dossier en/ of het detentie- en re-integratieplan over te leggen over de periode dat hij in de locatie Esserheem en de p.i. Almelo verbleef.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt – verkort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager is op 23 december 2016 overgeplaatst vanuit de gevangenis van de locatie Esserheem naar de gevangenis van de p.i. Almelo vanwege een verstoorde werkrelatie met het personeel, na eerder intern te zijn overgeplaatst. Meerdere gesprekken met het personeel hadden niet tot een gewenste gedragsverandering geleid. Het personeel voelde zich gekleineerd, geschoffeerd en geïntimideerd door klager. Ook bestonden vermoedens dat klager in contrabande handelde vanwege geldstromen van medegedetineerden (die bekend staan om het gebruik en bezit van contrabande) naar de broer van klager. Daarnaast hield klager weinig rekening met medegedetineerden. Het door klager ingestelde beroep tegen de selectiebeslissing voor de p.i. Almelo is in RSJ 27 maart 2017, 17/178/GB ongegrond verklaard.
Spoedig na binnenkomst in de p.i. Almelo vertoonde klager hetzelfde gedrag als in de locatie Esserheem. Klager had een grote invloed op medegedetineerden waardoor deze niet meer buiten hun cel durfden te komen. Hij had het vooral voorzien op kleinere medegedetineerden en gedetineerden die zich verbaal door hem lieten intimideren. Een aantal gedetineerden heeft verklaard dat zij door klager onder druk werden gezet om contrabande in te voeren. Ook speelde klager het personeel tegen elkaar uit. Het ontwrichtende gedrag is beschreven in het selectieadvies. Medegedetineerden hebben aangegeven bang te zijn voor klager omdat klager schermde met zijn delict (doodslag en zware mishandeling, de dood tot gevolg hebbend) en hij dreigde met represailles. Gelet op deze bedreigingen jegens medegedetineerden en het personeel is de selectiefunctionaris niet ingegaan op de namens klager ingediende lijst met namen van medegedetineerden met wie klager slechts anderhalve maand in de p.i. Almelo heeft verbleven en waarvan klager vermoedt dat de aantijgingen afkomstig zijn.
Op 27 januari 2017 wilde het personeel klager in afzondering plaatsen vanwege een melding van het GRIP van 26 januari 2017 dat sprake zou zijn van een mogelijke gijzelingsactie door klager en van een poging tot ontsnapping uit detentie. Uit de maandrapportages met informatie tot en met 29 maart 2017 blijkt dat een zelfmelder met een korte detentieduur de melding heeft gedaan via Meld Misdaad Anoniem. Daarnaast heeft deze gedetineerde verklaard dat klager heeft geprobeerd medegedetineerden iets voor hem te laten doen, zoals het invoeren van een wapen, in ruil voor 50 gram hasj. Klager is als gevolg van de GRIP-melding in afzondering geplaatst. In de afzonderingscel heeft hij vervolgens de camera onklaar gemaakt als gevolg waarvan het IBT hem moest verplaatsen naar een andere afzonderingscel. Hierbij heeft klager voortdurend verzet geboden op een zodanige wijze dat verplaatsing niet mogelijk was. Daarbij heeft klager ernstige bedreigingen geuit naar het personeel en een directielid. Vanwege klagers ernstige wangedrag en de serieuze melding van een op handen zijnde gijzeling en ontsnapping heeft de directeur van de p.i. Almelo de selectiefunctionaris verzocht klager te plaatsen in een bpg-afdeling.
Nu het selectieadvies en de selectiebeslissing al op 12 februari 2017 naar klagers raadsvrouw zijn gestuurd en zij ruimschoots in de gelegenheid is gesteld het bezwaarschrift aan te vullen, is de selectiefunctionaris van mening dat de bestreden beslissing niet onzorgvuldig noch in strijd met artikel 6 van het EVRM tot stand is gekomen. Klager is op grond van zijn aanhoudend ontwrichtende gedrag volgens de selectiefunctionaris niet in staat te verblijven in een regime van algehele of beperkte gemeenschap.
4. De beoordeling
4.1 De gevangenis van de bpg-afdeling van de p.i. Vught is een inrichting voor mannen met een individueel regime en een uitgebreid beveiligingsniveau.
4.2 Een (al dan niet onherroepelijk) tot gevangenisstraf veroordeelde gedetineerde dient te worden geplaatst in een inrichting met een regime van algehele dan wel beperkte gemeenschap, tenzij plaatsing in een individueel regime noodzakelijk is. In het individueel regime kunnen gedetineerden worden geplaatst die op grond van hun persoonlijkheid, gedrag of andere persoonlijke omstandigheden, een ernstig beheersrisico vormen voor zichzelf of anderen en ten gevolge daarvan niet in staat zijn in een regime van algehele of beperkte gemeenschap te functioneren of te verblijven.
4.3 In RSJ 27 maart 2017, 17/178/GB is het door klager ingesteld beroep tegen de beslissing tot overplaatsing van de locatie Esserheem naar de p.i. Almelo ongegrond verklaard. De beroepscommissie overwoog dat het dossier onvoldoende gegevens bevatte op grond waarvan kan worden aangenomen dat klager betrokken is geweest bij invoer van contrabande en daarvoor is bestraft. De beroepscommissie oordeelde dat de reden van klagers overplaatsing evenwel is gelegen in de onwerkbaarheid met klager in verband met zijn gedrag en opstelling. De beroepscommissie achtte voldoende aannemelijk dat klager de orde, rust en veiligheid binnen de locatie Esserheem dusdanig had verstoord dat een voortzetting van zijn verblijf aldaar niet wenselijk was.
4.4. Gelet op bovengenoemde uitspraak is vast komen te staan dat in de locatie Esserheem als gevolg van klagers gedrag en opstelling een onwerkbare situatie was ontstaan. Klager is vervolgens op 22 december 2016 geselecteerd voor de p.i. Almelo. Uit het selectieadvies van de directeur van de p.i .Almelo van 7 februari 2017 volgt dat klager in die inrichting er in korte tijd voor zorgde dat de orde, rust en veiligheid op de gevangenisafdeling ernstig werden verstoord. Klager zette medegedetineerden onder druk en zij waren bang voor hem. Een aantal medegedetineerden zou een verklaring hebben afgelegd. Zij zouden onder meer verklaard hebben dat klager hen gevraagd zou hebben contrabande in te voeren. Hoewel door de selectiefunctionaris geen verklaringen zijn overgelegd van voornoemde medegedetineerden, acht de beroepscommissie op basis van het selectieadvies voldoende onderbouwd dat klager intimiderend gedrag vertoonde waarmee de orde rust en veiligheid in de inrichting ernstig werd verstoord. Niet gebleken is waarom niet van voormelde informatie in het selectieadvies kan worden uitgegaan. Daar komt bij dat op 26 januari 2017 een melding bij het GRIP was binnen gekomen waaruit volgde dat klager bezig was met de voorbereiding van een ontsnapping door middel van een gijzeling. Toen klager naar aanleiding van deze melding in afzondering verbleef en met behulp van het IBT naar een andere afzonderingscel moest worden geplaatst, heeft hij zich dusdanig verzet dat dit niet mogelijk bleek terwijl hij daarbij bedreigingen heeft geuit naar het personeel en een directielid.
Genoemde omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien is de beroepscommissie van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat klager een ernstig beheersrisico vormde en ten gevolge daarvan niet in staat was in een regime van algehele of beperkte gemeenschap te functioneren of te verblijven. De omstandigheid dat uit de overgelegde informatie van klagers casemanager van de bpg-afdeling blijkt dat klager zich thans goed gedraagt, doet daar niet aan af.
De beroepscommissie ziet gelet op het voorgaande dan ook geen aanleiding klagers penitentiair dossier of detentie- en re-integratieplan op te vragen en wijst het namens klager daartoe gedane verzoek af. Voor zover klager nog geen inzage in zijn pendossier heeft gekregen, dient hij zich ter zake – conform het bepaalde in de Penitentiaire Beginselenwet – tot de directeur te wenden.
Voor zover namens klager is aangevoerd dat sprake is van strijd met artikel 6 EVRM, stelt de beroepscommissie vast dat het dossier voldoende concrete informatie bevat omtrent klagers gedrag en klager in de gelegenheid is gesteld hier op te reageren.
Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 14 augustus 2017
secretaris voorzitter